This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Variabelen
Programming C# - I
Week 1B
Slide 1 - Slide
Bij welke optie staat de methode goed geschreven?
A
WriteLine()
B
writeLine()
C
Writeline()
D
writeline()
Slide 2 - Quiz
Waar worden accolades { } of "Scope" voor gebruikt?
A
Om het einde van een code aan te geven.
B
Om aan te geven wat een class of methode is.
C
Om te bepalen welke code bij een class of methode hoort.
D
Om je code beter leesbaar te maken.
Slide 3 - Quiz
Welke stelling is juist
A
Een property geeft aan wat een object kan uitvoeren.
B
Met een methode geef je aan of een object eigenschappen heeft
C
Een object is een blauwdruk waaruit verschillende classes kunnen worden gemaakt.
D
Een object is een afgeleid van een class.
Slide 4 - Quiz
Als ik de applicatie start krijg ik maar heel kort iets te zien. Welke regel code kan ik toevoegen om het scherm open te houden.
Slide 5 - Open question
Herhaling Termen
Class - Blauwdruk
Object - Instantie van een class
Property - Eigenschap van een object
Method - Functionaliteit die kan worden uitgevoerd door een object
Slide 6 - Slide
Herhaling Code lezen
Slide 7 - Slide
Interactie met de gebruiker
Onder interactie in de console app wordt verstaan dat de gebruiker iets in kan voeren.
De methode ReadKey() heb je al toegepast en dit is ook een vorm van interactie.
De methode ReadLine() geeft je de optie om de gebruiker iets in te laten vullen.
Slide 8 - Slide
Variabelen
Een variabele is een stukje geheugen waar je iets in op kunt slaan.
Dit stukje geheugen of de waarde die je hierin hebt opgeslagen kun je later in je applicatie gebruiken.
Een variabele heeft een bepaald datatype.
Slide 9 - Slide
variabelen
Value type variabele
Variabelen waarin een waarde rechtstreeks wordt opgeslagen.
Reference type variable
Variabelen welke verwijzen naar bijvoorbeeld een klasse, object of index. De waarde wordt door de variabele opgehaald.
Slide 10 - Slide
variabelen String
In bovenstaande code declareer je een variabele van het type String.
Het is een reference type variabele want het type String slaat de waarde niet direct op maar heeft een referentie naar een stukje geheugen.
De naam van de variabele is (in camelCase) gebruikerNaam.
In de variabele wordt de waarde Jan opgeslagen.
Jan staat tussen " " omdat het een String (tekst) is. Een tekst zet je altijd tussen haakjes.
Slide 11 - Slide
Reference type variabelen
In bovenstaande code declareer je een variabele van het type string.
De naam van de variabele is (in camelCase) gebruikersNaam.
Het is een reference type variabele; er wordt verwezen naar het object Console die met behulp van de methode ReadLine() een string-waarde terug gaat geven.
De variabele wordt gevuld met de tekst die de gebruiker intypt in het console.
Slide 12 - Slide
Opdrachten
Maak de opdrachten af van de voorgaande les.
Maak hoofdstuk 10 verder af
Heb je tijd over dan maak je een extra opdracht achter uit het moduleboekje.