*Begrijpend lezen H3, vwo 3

Lezen H3
Argumenteren 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen H3
Argumenteren 

Slide 1 - Slide

Argumenteren (1)

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan onderscheid maken tussen een standpunt en een   
      argument
  • Ik kan feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden
  • Ik kan een argumentatie weergeven in een blokjesschema

Slide 3 - Slide

Opdracht
Zak met geld 

Slide 4 - Slide

Soorten argumenten
Feitelijke argumenten
Dit zijn uitspraken waarvan de schrijver denkt dat ze waar zijn. Let op: een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Ze zijn wel controleerbaar.

Naar mijn mening is Trump de populairste president ooit (standpunt), want bij zijn inhuldiging was de grootste menigte ooit.(feitelijk argument - maar wel onwaar).

Slide 5 - Slide

waarderende (niet-feitelijke/subjectieve) argumenten
Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn: 
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.

Slide 6 - Slide

Feitelijk of waarderend?
Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 7 - Quiz

Feitelijk of waarderend?
Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik heb mijn best gedaan.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 8 - Quiz

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 9 - Quiz

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument

Slide 10 - Slide

Onderschikkende argumentatie
Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet onderschikkende argumentatie: 

Slide 11 - Slide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 12 - Slide

Argumentatie
De diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt.

  • Wat is het standpunt?
  • Wat is/zijn het/de argument(en)?
  • Wat is de structuur? Enkelvoudig,  nevenschikkend, nevenschikkend + onderschikkend? 

Slide 13 - Slide


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 14 - Quiz


A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend
C
Enkelvoudig

Slide 15 - Quiz

Opdracht
- Blz. 76-79, de startopdracht maken





Slide 16 - Slide