Grammatica: bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden

Welkom P2A!
Grammatica :) 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom P2A!
Grammatica :) 

Slide 1 - Slide

Persoonlijke Voornaamwoorden

Slide 2 - Mind map

Bij het persoonlijk voornaamwoord, verander je het onderwerp in:

ik                       (enkelvoud, 1 persoon)
jij
zij/hij

wij                     (meervoud, meer personen)
jullie
zij

Slide 3 - Slide

Blz. 2 werkboekje

Slide 4 - Slide

Wat is het persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Hij maakt de opdrachten.
A
maakt
B
de
C
hij
D
opdrachten

Slide 5 - Quiz

Jullie worden steeds beter.
A
jullie
B
steeds
C
worden
D
beter

Slide 6 - Quiz

De juf zegt dat ook tegen hen.
A
juf
B
zegt
C
tegen
D
hen

Slide 7 - Quiz

Ik ga naar jou.
A
ik
B
jou
C
ga
D
ik en jou

Slide 8 - Quiz

Het regent al de hele dag.
A
Het
B
regent
C
hele
D
dag

Slide 9 - Quiz

Ik geef de werkboeken aan hen.
A
ik
B
ik en hen
C
hen
D
werkboeken

Slide 10 - Quiz

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 11 - Drag question

Werkboekje blz. 2 en 3 maken
Daarna nakijken

1. Geef je boekje aan je buurman/buurvrouw
2. Kijk elkaars werk na

Slide 12 - Slide

"Ik vraag het wel aan Bram."
"Bram, ga ............ook mee met ons?"
A
jij
B
hij
C
jullie
D
zij

Slide 13 - Quiz

Piet en ria gaan naar de markt.
Gaan ..........naar de markt?
A
wij
B
zij
C
ik
D
hij

Slide 14 - Quiz

"Kadir en Alan, er ligt huiswerk klaar."
...............moeten dat nu gaan maken.
A
ik
B
wij
C
jullie
D
hij

Slide 15 - Quiz

Fatima en Tim lopen in de winkel.
.........lopen in de winkel.
A
zij
B
ik
C
wij
D
weet ik niet

Slide 16 - Quiz

Marie koopt nieuwe schoenen.
Koopt..........nieuwe schoenen?
A
wij
B
jullie
C
hij
D
zij

Slide 17 - Quiz

----------------

Slide 18 - Slide

Mevrouw Beerens ................... een boek
A
hebt
B
heeft
C
hebben
D
heb

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord (bezitwoord) geeft aan van wie of wat iets is. Als je bijvoorbeeld zegt: “Dat is zijn fiets”, vertelt het woord ‘zijn’ van wie de fiets is. Let op: Eigennamen en zelfstandige naamwoorden zijn géén bezittelijke voornaamwoorden. Het gaat altijd om woorden als ‘mijn’, ‘jouw’, ‘zijn’ of ‘haar’.

Slide 21 - Slide

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.
~ Gaan we naar zijn huis of naar het jouwe?
~ Waar staan jullie tassen?
~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.
~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

Slide 22 - Slide

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.
~ Gaan we naar zijn huis of naar het jouwe?
~ Waar staan jullie tassen?
~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.
~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Wat is/zijn de bezittelijke voornaamwoorden in de volgende zinnen?

Slide 25 - Slide

Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer heel netjes is.

Slide 26 - Open question

Van onze ouders moeten wij de afwas doen.

Slide 27 - Open question

Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Slide 28 - Open question

Ik heb de spelcomputer van jouw zusje geleend.

Slide 29 - Open question

Ik wil dus snel de computer terug, het is ook de mijne!

Slide 30 - Open question

Is het een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 31 - Slide

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 32 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 33 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 34 - Quiz

Deze spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 35 - Quiz