De intellectuele basis van de Renaissance was het humanisme, een stroming die de nadruk legde op het individu. Humanisten waren geschoold in grammatica, retorica, geschiedenis en filosofie. Ze waren vooral geïnteresseerd in het studeren van de klassieke Griekse en Latijnse literatuur. Door het lezen van deze bronnen herontdekten ze de Griekse filosofie, waarin meer aandacht werd besteed aan het wereldlijke en de menselijkheid. Dit ideaal wilden ze laten herbeleven.
De humanisten geloofden dat na de middeleeuwen, een periode van verval, een nieuwe bloeiperiode was aangebroken met de mens als middelpunt.
De uitvinding van de boekdrukkunst zorgde ervoor dat de ideeën van de Renaissance zich goed konden verspreiden. De Bijbel kon nu ook worden vertaald in volkstalen, zodat de bevolking het boek zelf kon lezen. Daarom richtten de humanisten zich in de vroege renaissance vooral op de studie en de vertaling van de klassieke werken. Maar op een gegeven moment gingen ze een stapje verder en probeerden ze de klassieke methoden en stijlen te imiteren en te verwerken in hun eigen werk. Ze probeerden hiermee zelfs de klassieken te overtreffen.