Grammatik A - Voorzetsels met de vierde naamval

Kapitel 4 - München
Duitse voorzetsels met de vierde naamval
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kapitel 4 - München
Duitse voorzetsels met de vierde naamval

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog over de Duitse naamvallen?

Slide 2 - Slide

Welke Duitse naamvallen heb je tot nu toe geleerd?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 4
D
2 en 4

Slide 3 - Quiz

Als je een zelfstandig naamwoord met het woord hij kan vervangen dan is het .....
A
1 naamval
B
4 naamval

Slide 4 - Quiz

Als je een zelfstandig naamwoord met het woord hem kan vervangen, dan is ....
A
1 naamval
B
4 naamval

Slide 5 - Quiz

Het onderwerp van de zin is altijd de .................
A
eerste naamval
B
vierde naamval

Slide 6 - Quiz

Hoe verandert het lidwoord bij de eerste naamval?
A
der wordt den
B
die wordt der
C
der wordt dem
D
blijft hetzelfde

Slide 7 - Quiz

Hoe verandert zich de lidwoord bij de vierde naamval ?
A
die wordt das
B
der wordt den
C
der wordt dem
D
niks

Slide 8 - Quiz

Heb je bijna alles goed beantwoord?
GOED
GEDAAN !!!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat denk je?
Wat zijn hier de voorzetsels:
A
der/die /das
B
mein/dein/sein
C
ich/du/er/sie/es
D
für/ohne/mit/nach/in

Slide 11 - Quiz

Dus ....
Voorzetsels zijn woorden zoals an bij in nach mit ...
In het Duits worden voorzetsels steeds met een bepaalde naamval verbonden. De meeste voorzetsels hebben een vaste naamval achter zich. 
Dat betekent. Als je in de zin een bepaald voorzetsel ziet, weet  je meteen over welke naamval gaat.

Slide 12 - Slide

Vandaag ga je aan de slag met de voorzetsels die met de vierde  naamval verbonden zijn.  Er zijn totaal 7.

Slide 13 - Slide

Ich gehe durch den Park

Slide 14 - Slide

Ohne Moos nix los

Slide 15 - Slide

Auto fährt gegen einen Baum.

Slide 16 - Slide

Die Rose ist für meine Freundin.

Slide 17 - Slide

Die Kette hängt um ihren Hals.

Slide 18 - Slide

Bis nächste Woche

Slide 19 - Slide

6 Voorzetsels !!!
Durch, gegen, für, ohne, um, bis. 

Als je deze voorzetsels in de zin hebt staan, heb je altijd met de vierde naamval te maken.  

Slide 20 - Slide

Die Blume ist für ............ Opa (m).
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 21 - Quiz

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 22 - Quiz

Ohne ........... Vater (m) werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 23 - Quiz

Die Familie sitzt um ...... Tisch (m)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 24 - Quiz

Er geht durch ......... Wald (m)
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 25 - Quiz

Das ist gegen .......... Willen (m)
A
meine
B
mein
C
meiner
D
meinen

Slide 26 - Quiz

Is alles duidelijk?

Slide 27 - Slide