This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Economie
Meneer Temmink
Slide 1 - Slide
Vandaag
Hoe produceer je? (herhaling)
Wat wordt de prijs?
Het gaat om de winst
Willen we meer productie?
Slide 2 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Quiz om te zien of jullie het hebben begrepen
Nakijken al het werk
Rekenopgaven van het boek!
EXTRA UITDAGING!
Slide 3 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van de les weten jullie
wat de brutowinstopslag is
hoe je de verkoopprijs kunt berekenen
hoe je de consumentenprijs berekent
hoe je de btw kunt berekenen die in de consumentenprijs verwerkt zit
Slide 4 - Slide
Voor welke productiefactor staat de A
Slide 5 - Open question
De zaagmachine van een timmerman is een voorbeeld van de productiefactor ... . Het werk dat de timmerman doet, is een voorbeeld van de productiefactor ...
A
Natuur
Kapitaal
B
Kapitaal
Natuur
C
Kapitaal
Arbeid
D
Arbeid
Natuur
Slide 6 - Quiz
1 Als machines het zware werk van mensen overnemen, noem je dat ... 2 Als computers en computerprogramma’s de productie aansturen, noem je dat ...
A
Mechaniseren
Automatiseren
B
Automatiseren
Mechaniseren
C
Mechaniseren
Mechaniseren
D
Automatiseren
Automatiseren
Slide 7 - Quiz
Als je niet genoeg kunt produceren, moet je de ... uitbreiden
A
Productiecapaciteit
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 8 - Quiz
Dat kan door meer ... in dienst te nemen
A
Meer
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 9 - Quiz
Of door hen ... uren per week te laten werken.
A
Meer
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 10 - Quiz
Ook kun je meer of betere ... aanschaffen.
A
Productiecapaciteit
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 11 - Quiz
Ridvan zit volgepland. Wat kan Ridvan doen om meer rijlessen te kunnen geven?
A
Een grotere auto kopen
B
Meer reclame maken
C
Een extra auto aanschaffen
D
Theorielessen aanbieden
Slide 12 - Quiz
Arbeidsproductiviteit Met ... mensen. ... werk doen
A
Meer - meer
B
Meer - minder
C
Minder - Minder
D
minder - meer
Slide 13 - Quiz
Hoe stijgt de arbeidsproductiviteit niet?
A
Door meer personeel in dienst te nemen.
B
Door het gebruik van moderne apparaten en robots
C
Door het personeel een goede opleiding te geven
D
Door taken beter over het personeel te verdelen
Slide 14 - Quiz
Per brood die je maakt betaald krijgen heet ...
A
Vast loon
B
Prestatieloon
C
Uurloon
Slide 15 - Quiz
Hierdoor worden de totale loonkosten... De kostprijs per product gaat hierdoor ...
A
lager - omlaag
B
lager - omhoog
C
hoger - omlaag
D
hoger - omhoog
Slide 16 - Quiz
De kosten die een bedrijf heeft voor grondstoffen, het gebouw en personeel zijn ...kosten.
A
bedrijfs
B
maatschappelijke
Slide 17 - Quiz
De negatieve gevolgen van productie voor de samenleving zijn ... kosten
A
bedrijfs
B
maatschappelijke
Slide 18 - Quiz
Wat zijn geen maatschappelijke kosten
A
Vrachtverkeer zorgt voor geluidsoverlast voor de bewoners langs de weg.
B
De temperatuur op aarde stijgt door te veel CO2 in de lucht
C
Door de nieuwe zonnepanelen wordt de energierekening lager
D
Door de productie komt er veel stikstof in de natuur
Slide 19 - Quiz
Berend is melkveehouder. In de zomer staan zijn koeien in de wei, ’s winters staan ze in de stal. Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
Kosten van de stal
B
Kosten van de wei
C
Stankoverlast
D
Personeelskosten
Slide 20 - Quiz
Wie is de verzekeraar?
A
Iemand die een verzekering neemt
B
Iedereen in Nederland
C
Iemand die de verzekering aanbiedt
D
Polis
Slide 21 - Quiz
Welke kosten staat op de plaats waar de 1 staat?
A
Onkosten
B
Premie
C
Schadevergoeding
D
Reserve
Slide 22 - Quiz
Hoe vaak betaal je poliskosten?
A
0x
B
1x
C
2x
D
Ieder jaar
Slide 23 - Quiz
Een winkelier betaalt de ... aan de fabriek of groothandel
A
Inkoopprijs
B
winst
C
brutowinstopslag
D
bedrijfskosten
Slide 24 - Quiz
Bereken het btw-bedrag dat in de prijs verwerkt zit. De prijs van een fiets is € 435,60 inclusief btw
A
De btw is € 435,60 ÷ 109 × 9 = € 35,97
B
De btw is € 250 ÷ 109 × 9 = € 20,64
C
De btw is € 435,60÷ 121 × 21 = € 75,60
D
De btw is € 121 ÷ 121 × 21 = € 21,00
Slide 25 - Quiz
Wat betekent aansprakelijkheid?
A
De eigenaar is altijd verantwoordelijk
B
De verzekering is verantwoordelijk
C
Jij bent verantwoordelijk en moet betalen
D
Alle bovenstaande
Slide 26 - Quiz
Wat vergoedt een inboedelverzekering?
A
Door een storm is het dakkapel kapot gegaan
B
Op vakantie is je fototoestel gestolen
C
De garage is verwoest door brand
D
Bij een inbraak zijn een laptop en PlayStation meegenomen?
Slide 27 - Quiz
Je hebt je scooter WA verzekerd. Je glijdt uit en raakt een fietser aan de andere kant. Hij heeft voor € 45 schade aan zijn fiets en € 95 aan zijn kleding. De schade aan jouw scooter is € 312. Welk bedrag krijg jij zelf?
A
95 + 45 = 130
B
0
C
95 + 45 + 312 = 442
D
312
Slide 28 - Quiz
All risk verzekering is een ander woord voor:
A
WA verzekerd
B
Casco verzekerd
C
WA en Casco verzekerd
D
AVP verzekering
Slide 29 - Quiz
Masud verzekert zijn scooter allrisk. Dan rijdt hij tegen een geparkeerde auto. De schade aan de auto is € 1.250. De schade aan zijn scooter is € 640. Zijn helm van € 129 is zó beschadigd dat hij hem kan weggooien. Hoeveel krijgt de auto eigenaar vergoedt?