Uitleg pressent simple +

Unit 3.4  New York 
Manhattan
New York is de grootste stad van de Verenigde Staten en is opgedeeld in vijf districten: Manhattan, Brooklyn, Queens, The Bronx en Staten Island. 
Het eiland Manhattan is het centrum van de stad en is veruit het populairst onder toeristen. Hier vind je vrijwel alle highlights, van Times Square tot Broadway en van Central Park tot het Empire State Building
Manhattan is bovendien ook het financiële centrum van New York, met talloze hoofdkantoren van multinationals en eindeloos veel wolkenkrabbers.
Times Square
Broadway
Empire State Building
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Unit 3.4  New York 
Manhattan
New York is de grootste stad van de Verenigde Staten en is opgedeeld in vijf districten: Manhattan, Brooklyn, Queens, The Bronx en Staten Island. 
Het eiland Manhattan is het centrum van de stad en is veruit het populairst onder toeristen. Hier vind je vrijwel alle highlights, van Times Square tot Broadway en van Central Park tot het Empire State Building
Manhattan is bovendien ook het financiële centrum van New York, met talloze hoofdkantoren van multinationals en eindeloos veel wolkenkrabbers.
Times Square
Broadway
Empire State Building

Slide 1 - Slide

Something new:
* present simple *
a little introduction

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je de present simple in het Engels? 

Als iets altijd, vaak of nooit gebeurt, gebruik je in het Engels de present simple (tegenwoordige tijd).
Voorbeelden van signaalwoorden zijn:

                     
        

  • always 
  • often
  • every morning
  • every Saturday
  • sometimes
  • never
  • ever
  • every time

Slide 3 - Slide

Hoe gebruik je de Present Simple in het Engels? 
You
like
animals
He  
She  
It

likes

animals
We
You 
They

like

animals

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Let's give it a try....

- open your laptop 
- go to: LessonUp.app
- fill in the correct pin 
- let's start 



Slide 6 - Slide

Present simple is:
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 7 - Quiz

Wanneer gebruik je
de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, vaak of nooit gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN signaalwoord van de present simple?
A
always
B
never
C
yesterday
D
sometimes

Slide 9 - Quiz

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
hele werkwoord
D
werkwoord + -ed

Slide 10 - Quiz

They ............(know) Evelyne very well.
A
knows
B
knowing
C
know
D
knowed

Slide 11 - Quiz

She ..........(want) to become an actress.
A
want
B
wanted
C
wanting
D
wants

Slide 12 - Quiz

Lilian ............. (hate) going to the dentist.
A
hates
B
hats
C
hate
D
hating

Slide 13 - Quiz

My dad .............. (work) on Saturdays.
A
work
B
works
C
worked
D
workes

Slide 14 - Quiz

Let op bij werkwoorden die eindigen op -y
Deze werkwoorden veranderen  bij de SHIT-regel iets meer dan gewone werkwoorden.







Staat er voor de -y een klinker?
Staat er voor de -y een medeklinker?
Je zet een -s achter het werkwoord:


I stay
She stays
Je vervangt dan eerst -y door -ie en dan zet je er een -s achter:

I worry
She worries

Slide 15 - Slide

Chris ................... (play) a lot of sports.
A
play
B
plaies
C
plays
D
playing

Slide 16 - Quiz

Ellen ..........(worry) about her dog.
A
worries
B
worry
C
worrys
D
worried

Slide 17 - Quiz

He ..........(fly) to Spain.
A
fly
B
flys
C
flying
D
flies

Slide 18 - Quiz

Ik snap de present simple
A
helemaal
B
voor het grootste gedeelte
C
een beetje
D
helemaal niet

Slide 19 - Quiz