Fictie blok 4 en grammatica blok 5

Onderwerp van deze les
  • Fictie (blok 4): spanning en ruimte in verhalen en rijm in gedichten
  • Grammatica (blok 5): het bijwoord
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Onderwerp van deze les
  • Fictie (blok 4): spanning en ruimte in verhalen en rijm in gedichten
  • Grammatica (blok 5): het bijwoord

Slide 1 - Slide

Spanning in een verhaal
Spanning = alles wat er voor zorgt dat je verder leest, omdat je wilt weten hoe het afloopt. 

Slide 2 - Slide

Technieken om een verhaal spannend te maken

  • open plekken
  • uitstel
  • vermoeden
  • onverwachte wending
  • informatievoorsprong
  • bedreigende situatie of omgeving
  • cliffhanger 

Slide 3 - Slide

Ruimte
Alles wat te maken heeft met de omgeving, heet de ruimte van het verhaal. 
Kan bijna alles zijn en ook het weer, geluiden en geuren horen hierbij. 
Door de manier waarop de ruimte omschreven wordt, kan de schrijver een bepaalde sfeer oproepen. 

Slide 4 - Slide

Wat valt op aan de ruimte en wat kun je zeggen over de sfeer?

Slide 5 - Slide

Rijm in gedichten

Het geheim van de dichter is niet zo groot.
Hij verstopt het gewoon waar hij wil.
Het vliegt als een vogel of vaart als een boot
maar houdt zich verschrikkelijk stil.

groot - boot en wil - stil = eindrijm, omdat de rijmende woorden aan het einde van de regels staan en klinkerrijm, omdat de klinkers rijmen.
vliegt - vogel - vaart = binnenrijm, omdat de rijmende woorden in dezelfde regel staan en medeklinkerrijm (dan horen ook verstopt en verschrikkelijk erbij)

Slide 6 - Slide

Medeklinkerrijm 
Zie je vaak terug, denk bijvoorbeeld aan:
Heerlijk helder Heineken
Leentje leerde Liesje lopen (noem je ook wel alliteratie)
lief en leed, weer en wind, man en muis
Donald Duck, Guus Geluk, Mickey Mouse

Slide 7 - Slide

Komt voor bij eindrijm

Het geheim van de dichter is niet zo groot.
Hij verstopt het gewoon waar hij wil.
Het vliegt als een vogel of vaart als een boot
maar houdt zich verschrikkelijk stil.

Schema is: a - b - a- b = gekruist rijm 
Eindrijm kan een patroon hebben = een rijmschema

De leeuw is los!

De leeuw is los! De leeuw is los!
Hij wandelt al door de straten.
Hij wil naar ‘t Amsterdamse bos,
dat heb ik wel in de gaten.
Hij bromt en hij briest en hij brult
en iedereen schrikt zich een bult.

Schema = a - b - a - b = gekruist rijm

brult - bult = a -a = gepaard rijm
Omarmend rijm = a - b - b - a

Slide 8 - Slide

Grammatica: het bijwoord

Slide 9 - Slide

Verdeel de volgende zin in zinsdelen en benoem
ze:
De zware patiënt ademde zwaar.
De zware patiënt / ademde / zwaar.
          ond  /    wg  /    bwb

Slide 10 - Open question

Benoem nu de woordsoorten:
De zware patiënt ademde zwaar.
lw / bnw / zn / zww / bijwoord
Let op! Waar zegt zwaar iets over?

Slide 11 - Open question

Het bijwoord
  • Niet verwarren met een bijwoordelijke bepaling (= een zinsdeel!). Woorden zoals 'ook' en 'morgen' kunnen én een bwb en een bijwoord zijn. 
  • Bijwoord geeft extra informatie over:
    - een werkwoord (De patiënt ademt zwaar.)
    - een ander bijwoord (De patiënt ademt erg zwaar.)
    - een bijvoeglijk naamwoord (De erg zware patiënt ademt zwaar.)
    - de plaats of de tijd, bijvoorbeeld hier, er, daar, ergens, nu, soms, plotseling etc.
  • Andere bijwoorden zijn: hoe, wel, toch, ook, nog, immers, nauwelijks, weer.

Slide 12 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt alleen iets over een zelfstandig naamwoord (staat er niet altijd voor!). Een bijwoord geeft extra informatie over andere woorden dan een zn. 

De patiënt is zwaar.
De patiënt ademt zwaar. 

Waar zegt zwaar iets over?

Slide 13 - Slide

1. De patiënt is zwaar.
2. De patiënt ademt zwaar.
Wat is waar?
A
In beide zinnen is zwaar een bnw.
B
In beide zinnen is zwaar een bijwoord.
C
In zin 1 is zwaar een bnw in zin 2 een bijwoord.
D
In zin 1 is zwaar een bijwoord in zin 2 een bnw.

Slide 14 - Quiz

De erg snelle trein rijdt heel hard door het land.
Wat is waar?
A
erg en heel zijn alle bijwoorden uit deze zin
B
snelle en hard zijn bijvoeglijke naamwoorden
C
erg, heel en hard zijn alle bijwoorden uit deze zin
D
erg en snelle zijn bnw, heel en hard zijn bijwoorden

Slide 15 - Quiz

Morgen gaat zij weer fanatiek voetballen.

Wat is waar?
A
morgen en weer zijn bijwoorden, fanatiek is een bnw
B
morgen, weer en fanatiek zijn bijwoorden

Slide 16 - Quiz

Noem 2 dingen die je deze les geleerd hebt.

Slide 17 - Open question

Formuleer een vraag die je na deze uitleg nog hebt.

Slide 18 - Open question

Afsluiting
  • Afmaken deze week: blok 4, Grammatica, opdracht 7, 8 en 9 en Lezen, opdracht 7 
  • Maken volgende week: blok 4, Fictie,opdr. 1, 4, 5 en 6 en blok 5, Grammatica, opdr. 7 t/m 10 (bijwoord)
  • Leren woordjes WRTS

Slide 19 - Slide