49. Thema 5, week 3 Toets

woorden met wonen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

woorden met wonen

Slide 1 - Slide


Alle meubels bij elkaar noem je .....
A
het sanitair
B
het meubilair
C
eigen haard is goud waard
D
binnenshuis

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Drag question

Slide 4 - Drag question

woorden met vroeger

Slide 5 - Slide


A
B
C

Slide 6 - Quiz

de geallieerden
het verzet
de barak
onderduiken
bevrijden
de schuilkelder

Slide 7 - Drag question

woorden met richting

Slide 8 - Slide


A
B
C

Slide 9 - Quiz


A
oneindig
B
respectievelijk
C
rechtstreeks
D
zigzaggen

Slide 10 - Quiz

Lesdoel 1
Ik weet hoe ik het voltooid deelwoord schrijf van gewone en samengestelde werkwoorden
Voltooid deelwoord zwak werkwoord

* schrijf ge- op
* zet de ik-vorm  TT erachter
* Zit de letter van de stam van het werkwoord in 't ex-kofschip
ja - t
nee - d

Slide 11 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van :
branden

Slide 12 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van :
klappen

Slide 13 - Open question

Het voltooid deelwoord van
aanzetten

Slide 14 - Open question

Lesdoel 2
Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bepaling van plaats en bepaling van tijd in een zin benoemen.

Slide 15 - Slide

1
2
3
4
5

Slide 16 - Slide

De ouders
hebben
flensjes
gebakken
voor ons.

Slide 17 - Drag question

onderwerp
gezegde
bepaling van tijd
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
De kinderen
hebben
gisteren
ijsjes
gekocht
voor hun opa en oma.

Slide 18 - Drag question

lesdoel
Ik weet wat de voltooide en onvoltooide tijd is en kan een zin in de voltooide of onvoltooide tijd zetten.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

De kinderen hebben een toren gebouwd.
Is dit de:
A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 22 - Quiz

De jongen bouwde een toren.
Is dit de:
A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 23 - Quiz

Jan heeft bij zijn opa gelogeerd.
Is dit de:
A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 24 - Quiz


A
B
C

Slide 25 - Quiz


A
B
C

Slide 26 - Quiz

LESDOEL 4
Ik kan een aanwijzend voornaamwoord herkennen en gebruiken in een zin.

 


Slide 27 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord geeft precies aan wie of wat je bedoelt.

Die computer
Deze tafel
Dat boekje
Dit kopje

Slide 28 - Slide

Ver weg of dichtbij:
Wanneer iets dichtbij ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord deze of dit.

 

Wanneer iets verder weg ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord die of dat.

Slide 29 - Slide

aan het werk
 Thema 5, week 3
Toets

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide