Zwakke werkwoorden Duits

herhaling: zwakke werkwoorden Duits en uitleg voltooid deelwoord
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

herhaling: zwakke werkwoorden Duits en uitleg voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Zijn niet moeilijk ....

zijn regelmatig

worden volgens een vast schema vervoegd

hiervoor bestaat een ezelsbruggetje

Slide 2 - Slide

Na deze les ...
Heb je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden op een rijtje.

Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen

en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.

Slide 3 - Slide

Wat is een zwak werkwoord?
  • verleden tijd: geen klinkerverandering

  • Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak

Slide 4 - Slide

Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord
komen de uitgangen: 


(FE) E ST T EN T EN
 

Slide 5 - Slide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te strepen

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 6 - Slide

Voorbeeld:   machen  (= doen, maken)
(ik)                                                                                ich         mach            
(hij)                                                                              du          mach st                
(hij/zij/het)                                                        er/sie/es    mach           

(wij)                                                                              wir         mach en
(jullie)                                                                          ihr         mach t
(zij/u)                                                                      sie/Sie      mach en

Slide 7 - Slide

Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak
ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.

In het Duits is dit
ge- + stam + -t

Bijv: machen > gemacht;  spielen > gespielt.

Slide 8 - Slide

Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 9 - Quiz

Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie

Slide 10 - Quiz

Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 11 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 12 - Quiz

Bijzonderheden
stam eindigt op -d of -t      òf
stam eindigt op -m of -n na medeklinker:

du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

(dan is het makkelijker uit te spreken!)

Slide 13 - Slide

Voorbeelden
reden (= praten)                          >              du  red est
                                                                             er   red et / sie red et
                                                                             ihr  red et
atmen (= ademen)                      >              du atm est
                                                                             er   atm et  / sie atm et
                                                                             ihr  atm et

Slide 14 - Slide

Probeer het nu zelf!
Vertaal 'jij rekent'
rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet

Slide 15 - Quiz

En nog eentje:
Vertaal 'jullie borstelen'
bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten

Slide 16 - Quiz

Nog 1 klein puntje:
Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 17 - Slide

Nog een laatste keer oefenen:
Hoe zeg je 'jij heet Thom'?
heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 18 - Quiz

en nu 'jij danst'?

tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt

Slide 19 - Quiz

Nog even een uitleg
van een andere leraar Duits.....



Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Het voltooid deelwoord 
ge + stam + t

Slide 22 - Slide

Uitzonderingen:
eindigt het werkwoord op -ieren: stam +t
werkwoorden die met be- of ver- beginnen: stam + t

Sterke werkwoorden worden anders gevormd net als in het Nederlands. Die staan in de Lernliste.

Slide 23 - Slide

Bekijk de uitleg:
This video is no longer available
Welke video was dit?

Slide 24 - Slide

Kijk nu terug naar de lesdoelen:
Na deze les
Ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden en de voltooid deelwoorden.
Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden en vervoegen en de voltooid deelwoorden vormen,
en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.

Slide 25 - Slide

Heb je de lesdoelen behaald?
Je kunt deze les net zo lang bekijken tot je het snapt.


Maar zonder leren en oefenen, gaat het niet
lukken ....Succes ermee!


Slide 26 - Slide

Hausaufgaben
maken blz.115 opdracht 20 t/m 27

Slide 27 - Slide


Slide 28 - Open question