Talent 3.3 Argument, tegenargument, weerlegging

Argumenten
In de vorige les leerde je het verschil tussen feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten.

Of een betoog de lezer overtuigt, wordt niet bepaald door de mening van de schrijver, maar door de argumenten. Met argumenten onderbouwt een schrijver zijn mening.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Argumenten
In de vorige les leerde je het verschil tussen feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten.

Of een betoog de lezer overtuigt, wordt niet bepaald door de mening van de schrijver, maar door de argumenten. Met argumenten onderbouwt een schrijver zijn mening.

Slide 1 - Slide

Argumenteren en weerleggen

Slide 2 - Slide

Doel van de les

Ik herken  argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 3 - Slide

Argumenten
In de vorige les leerde je het verschil tussen feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten.

Of een betoog de lezer overtuigt, wordt niet bepaald door de mening van de schrijver, maar door de argumenten. Met argumenten onderbouwt een schrijver zijn mening.

Slide 4 - Slide

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 5 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 6 - Quiz

Weerlegging
Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.
Voorbeeld:
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden
Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 8 - Slide

Tegenargument
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt of een argument, je maakt dat standpunt of argument minder aanvaardbaar.  Een tegenargument is een argument van iemand met een andere mening.

Slide 9 - Slide

Opdracht bij het filmpje van Lubach
Wat is zijn standpunt?
Welke argumenten geeft hij?
Zijn dit feitelijke argumenten of waarderende argumenten?
Geeft hij ook tegenargumenten? En hoe weerlegt hij deze?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat snap je nog niet en zou je extra uitleg over willen hebben?

Slide 12 - Open question

Aan de slag!
Maken: 
Lezen 3.3 opdrachten 10, 11, 13, 14, 15, 16

Huiswerk voor de volgende les:
Lezen 3.3 opdracht 12a
Schrijven 3.4 opdracht 1 en 2

Slide 13 - Slide