Nederlands - Talent - 3 vmbo- gt - 1.5 Woorden

Nederlands - Talent - 3 vmbo-gt

1.5Woorden
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - Talent - 3 vmbo-gt

1.5Woorden

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Woorden 1.5

  • Ik kan de betekenis van een woord omschrijven.
  • Ik kan bij een omschrijving het juiste woord kiezen.
  • Ik kan het juiste woord in een zin zetten.

Slide 2 - Slide

Leren

1.5 Woorden    blz. 55 en 59


  • woord  - betekenis
  • betekenis - woord
  • juiste woord in zin kunnen zetten
timer
0:10

Slide 3 - Slide

Overhoring: woord - betekenis
Meerkeuze

Slide 4 - Slide

Wat is de betekenis van het woord?
1. je hart luchten

A
troost bieden, hulp bieden
B
zeggen wat je dwars zit/vervelend vindt
C
de kamer doortochten
D
andere richting of aanpak kiezen

Slide 5 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
2. instrueren?

A
aanwijzing /opdracht geven, zeggen hoe iemand iets moet doen
B
vechten, worstelen
C
aanmoedigen, bijdragen
D
als eerst beginnen aan

Slide 6 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
3. ontsporen

A
op reis gaan
B
uit de rails lopen, bij herhaling verkeerde dingen doen
C
gegevens tonen
D
waarderen

Slide 7 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
4. de uitspraak
A
dialect
B
aanwijzing
C
hoe je het wilt doen
D
iets wat iemand heeft gezegd

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
5. voornaamste

A
hoe ze je noemen
B
belangrijkste
C
zonder te stoppen, voortdurend, constant
D
voorzetsen

Slide 9 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
6. pedagoog

A
geleerde die alles over de geest weet
B
opvoedkundigen, geleerde die alles over opvoeding weet
C
kinderlokker
D
dokter voor de voeten

Slide 10 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
7. psychisch

A
lichamelijk
B
geestelijk
C
spannend
D
moeilijk

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
8. worstelen
A
vlees verwerken
B
aanwijzing
C
soort kammen
D
vechten/ last van hebbend

Slide 12 - Quiz

Overhoring: betekenis - woord

Meerkeuze


Je leest de betekenis. 


Jij kiest het woord dat erbij hoort.

Slide 13 - Slide

Welk woord hoort bij de omschrijving .....
15. dat betaalt zich uit

A
dat levert iets op
B
er baat bij hebben
C
je rekening betalen
D
waarderen

Slide 14 - Quiz

Welk woord hoort bij de omschrijving .....
16 zeggen wat je vervelend vindt

A
je mening geven
B
schelden
C
op hete kolen zitten
D
je hart luchten

Slide 15 - Quiz

Welk woord hoort bij de omschrijving .....
17 vechten Ergens last van hebben

A
overgeven
B
schelden
C
jammeren
D
worstelen

Slide 16 - Quiz

Welk woord hoort bij de omschrijving .....
18. uit de rails lopen

A
erkenning
B
stimuleren
C
ontsporen
D
statistiek

Slide 17 - Quiz

Welk woord hoort bij de omschrijving .....
19. aanwijzing geven

A
collecteren
B
instrueren
C
stimuleren
D
degraderen

Slide 18 - Quiz

Welk woord hoort bij de omschrijving .....
20. geestelijk

A
fysiek
B
geestelijk
C
opvoeding
D
degraderen

Slide 19 - Quiz

Overhoring: welk woord past in de zin?

Meerkeuze


Slide 20 - Slide

21. Welk woord past in de zin?
Denk je dat Kim na de zoveelste rottigheid zal.....
A
ontsporen
B
opknappen
C
slagen
D
verbeteren

Slide 21 - Quiz

22. Welk woord past in de zin?
Hij heeft die planten nog nooit eerder gesnoeid, je moet hem goed....
A
controleren
B
begrijpen
C
volgen
D
instrueren

Slide 22 - Quiz

23. Welk woord past in de zin?
Het was een puinhoop na het..........van de trein
A
stoppen
B
ontsporen
C
missen
D
spuiten

Slide 23 - Quiz

24 Welk woord past in de zin?
Mike heeft veel last van spanningen en stress, het is ...........
A
aanstellerij
B
fysiek
C
psychisch
D
normaal

Slide 24 - Quiz

25. Welk woord past in de zin?
Mijn ouders willen os heel goed opvoeden en daarom gaan ze advies vragen bij een .......
A
instructeur
B
bureau
C
pedagoog
D
ontwerper

Slide 25 - Quiz

26. Welk woord past in de zin?
Dat meisje is alweer aan het spijbelen, ik ben bang dat ze straks helemaal zal ...............
A
opgeven
B
afhaken
C
ontsporen
D
wegblijven

Slide 26 - Quiz

27. Welk woord past in de zin?
Hij heeft veel moeite met talen, hij is vooral aan het......................met Duits.
A
proberen
B
oefenen
C
worstelen
D
leren

Slide 27 - Quiz

25. Welk woord past in de zin?
De ............................ in dit portret kloppen niet: het hoofd moet groter en de ogen kleiner.
A
proporties
B
amper
C
percentages
D
permanent

Slide 28 - Quiz

Hoe goed ken je de betekenissen van 1.5 woorden al?
Ik ken ze .....
A
onvoldoende
B
matig
C
ruim voldoende
D
goed

Slide 29 - Quiz

Verder werken aan opdrachten!
Maken op de laptop
1.5. Woorden - opdr. 6 t/m 12

Slide 30 - Slide