• De aap kan zien, want hij ziet de mango. Hij kan ook voelen, ruiken, proeven en
horen. Dit zijn voorbeelden van waarnemen.
• De aap slingert van tak naar tak om de mango te pakken. De aap kan bewegen.
• De aap eet de mango op. Dit heet voeden. Drinken hoort ook bij voeden.
• De aap heeft een baby. Apen kunnen zich voortplanten (kinderen krijgen).
• De baby zal groeien tot hij even groot is als zijn vader en moeder.
• Bij uitscheiden gaan er stoffen uit het lichaam van de aap. Bijvoorbeeld bij plassen
en zweten.
• Met zijn longen kan de aap ademhalen.
* Planten hebben ook levenskenmerken