This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Preposition Power: De kracht van voorzetsels
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je de verschillende soorten voorzetsels onderscheiden en correct gebruiken.
Slide 2 - Slide
Introduceer het doel van de les en bespreek wat de leerlingen kunnen verwachten.
Wat weet jij al over voorzetsels?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Wat zijn voorzetsels?
Voorzetsels zijn woorden die een relatie aangeven tussen een zelfstandig naamwoord en een ander woord in de zin.
Slide 4 - Slide
Definieer wat voorzetsels zijn en geef voorbeelden. Vraag de leerlingen om voorbeelden van voorzetsels te geven.
Soorten voorzetsels
Er zijn drie soorten voorzetsels: tijd, plaats en richting.
Slide 5 - Slide
Benadruk het belang van het onderscheiden van de verschillende soorten voorzetsels en geef voorbeelden.
Tijd voorzetsels
Tijd voorzetsels geven aan wanneer iets gebeurt. Bijvoorbeeld: 'Ik vertrek om 2 uur'.
Slide 6 - Slide
Geef meer voorbeelden van tijd voorzetsels en vraag de leerlingen om zelf ook voorbeelden te geven.
Plaats voorzetsels
Plaats voorzetsels geven aan waar iets gebeurt. Bijvoorbeeld: 'Ik ben in de klas'.
Slide 7 - Slide
Geef meer voorbeelden van plaats voorzetsels en vraag de leerlingen om zelf ook voorbeelden te geven.
Richting voorzetsels
Richting voorzetsels geven aan waar iets naartoe gaat. Bijvoorbeeld: 'Ik ga naar huis'.
Slide 8 - Slide
Geef meer voorbeelden van richting voorzetsels en vraag de leerlingen om zelf ook voorbeelden te geven.
Hoe gebruik je voorzetsels?
Voorzetsels worden gebruikt voor het beschrijven van locatie of tijd. Bijvoorbeeld: 'Ik ben in de klas'.
Slide 9 - Slide
Leg uit hoe voorzetsels gebruikt worden en geef voorbeelden. Laat de leerlingen oefenen met het gebruik van voorzetsels in zinnen.
Belangrijke regels
Er zijn een aantal belangrijke regels waar je op moet letten bij het gebruik van voorzetsels, zoals de volgorde van woorden in zinnen.
Slide 10 - Slide
Beschrijf belangrijke regels en uitzonderingen bij het gebruik van voorzetsels. Laat de leerlingen oefenen met het toepassen van deze regels.
Veelgemaakte fouten
Veelgemaakte fouten bij het gebruik van voorzetsels zijn bijvoorbeeld het verkeerd gebruiken van 'in' en 'op'.
Slide 11 - Slide
Beschrijf veelgemaakte fouten en laat de leerlingen oefenen met het corrigeren van deze fouten.
Oefenen
Laten we oefenen met het gebruik van voorzetsels!
Slide 12 - Slide
Geef de leerlingen de opdracht om zelf zinnen te bedenken met voorzetsels. Laat ze elkaars zinnen corrigeren.
Quiz
Tijd voor een quiz! Test je kennis over voorzetsels.
Slide 13 - Slide
Maak een quiz met vragen over de verschillende soorten voorzetsels en hun gebruik. Bespreek de antwoorden na afloop.
Conclusie
Goed gedaan! Je weet nu hoe je voorzetsels kunt gebruiken en welke soorten er zijn.
Slide 14 - Slide
Vat de belangrijkste punten van de les samen en laat de leerlingen vragen stellen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 15 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 16 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 17 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.