Herhaling sterke werkwoorden

klankverandering
sterke werkwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

klankverandering
sterke werkwoorden

Slide 1 - Slide

sterk werkwoord
  • Een sterk werkwoord is een ww dat in de verleden tijd een klinkerwisseling kent (lopen - liep)
  • Het voltooid deelwoord eindigt op -en (gefahren)
  • Als het ww in het Nederlands sterk is, is dat vaak ook in het Duits het geval
  • Sterke werkwoorden, die jij moet kennen, leer je van de lijst.

Slide 2 - Slide

3 HAVO Schema sterke werkwoorden
Voorbeelden:
Werkwoord D/ Werkwoord N/ (hij)Tegenw. Tijd / (hij)Voltooide tijd
bewegen/ bewegen/ er bewegt/ hat bewogen
empfehlen/ aanbevelen/ er empfiehlt/ hat empfohlen
essen/ eten/ er isst/ hat gegessen
fangen/ vangen/ er fängt/ hat gefangen
anfangen/ beginnen/ er fängt an/ hat angefangen
fahren/ varen, rijden/ er fährt/ ist gefahren


fliegen vliegen er fliegt ist geflogen

geben geven er gibt hat gegeben

gehen gaan er geht ist gegangen

halten houden/stoppen er hält hat gehalten

helfen helpen er hilft hat geholfen

lassen laten er lässt hat gelassen

laufen lopen er läuft ist gelaufen

lesen lezen er liest hat gelesen

nehmen nemen er nimmt hat genommen

schlagen slaan er schlägt hat geschlagen

schlafen slapen er schläft hat geschlafen

sehen zien er sieht hat gesehen

sprechen spreken er spricht hat gesprochen

stehen staan er steht hat gestanden

stoßen stoten, duwen er stößt hat gestoßen

tragen dragen er trägt hat getragen

treffen ontmoeten er trifft hat getroffen

treten trappen er tritt hat getreten

waschen wassen er wäscht hat gewaschen

Slide 3 - Slide

klankverandering
Klankverandering bij:

  • du - vorm
  • er / sie / es - vorm

Slide 4 - Slide

klankverandering
  • a wordt ä

  • e wordt i bij korte e-klank

  • e wordt ie bij lange e-klank

Slide 5 - Slide

a wordt ä 
  • fallen
  • anfangen
  • fahren
  • lassen
  • fangen
  • laufen
  • waschen

Slide 6 - Slide

e wordt ie

  • lesen
  • sehen
  • stehlen
  • geschehen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wel sterk ww, geen klankverandering

  • stehen                          er steht
  • gehen                           er geht
  • bewegen                     er bewegt

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat is de juiste vertaling van hij spreekt (sprechen)?
A
es spricht
B
er spriecht
C
er sprecht
D
er spricht

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van jij rijdt (fahren)?
A
du fahrst
B
du fahrt
C
du fährst
D
du fährest

Slide 12 - Quiz

Welk werkwoord is geen sterk werkwoord?
A
laufen
B
gehen
C
lachen
D
schlafen

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link