Lj 2 - Week 45 les 17

Nederlands
Welkom!
Zet je tas op de grond, pak je leesboek en wacht rustig tot de les begint.
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsvmbo b, kLeerroute VBLeerroute VKLeerjaar 1,2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Welkom!
Zet je tas op de grond, pak je leesboek en wacht rustig tot de les begint.

Slide 1 - Slide

Planning

  • lezen
  • doelen
  • zinsdelen
  • zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Ga lekker zitten, pak je leesboek en duik in de wereld van jouw verhaal...


Tot over 10 min ;-)
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Productdoelen
Aan het einde van de les kun je deze zinsdelen benoemen:

  • de persoonsvorm (pv)
  • het onderwerp (ow)
  • het werkwoordelijk gezegde (wg)
  • het lijdend voorwerp (lv)

Slide 4 - Slide

Procesdoel
Je bent stil tijdens de instructie.

Tijdens het zelfstandig werken overleg je (als dat nodig is) op fluistertoon.

Slide 5 - Slide

Hoe vind je...
De persoonsvorm (pv)? 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)? 
Het onderwerp (ow)? 
Het onderwerp is degene of datgene dat doet wat het wg zegt.


Slide 6 - Slide

Hoe vind je...
De persoonsvorm (pv)? 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)? 
Het onderwerp (ow)? 
Het onderwerp is degene of datgene dat doet wat het wg zegt.


Slide 7 - Slide

Hoe vind je...
De persoonsvorm (pv)? 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)? Alle ww in een zin.
Het onderwerp (ow)? 
Het onderwerp is degene of datgene dat doet wat het wg zegt.


Slide 8 - Slide

Hoe vind je...
De persoonsvorm (pv)? 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)? Alle ww in een zin.
Het onderwerp (ow)? Stel de vraag: Wie/wat + wg ?
Het onderwerp is degene of datgene dat doet wat het wg zegt.

Slide 9 - Slide

Hoe vind je...
De persoonsvorm (pv)? 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)? Alle ww in een zin.
Het onderwerp (ow)? Stel de vraag: Wie/wat + wg ?
Het onderwerp is degene of datgene dat doet wat het wg zegt.

Slide 10 - Slide

Hoe vind je...
De persoonsvorm (pv)? 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)? Alle ww in een zin.
Het onderwerp (ow)? Stel de vraag: Wie/wat + wg ?
Het onderwerp is degene of datgene dat doet wat het wg zegt.

Slide 11 - Slide

Hoe vind je...
Het lijdend voorwerp (lv)? Stel de vraag: Wie/wat + ow + wg?
Het lv 'ondergaat' wat het ow en wg doen, het 'lijdt' daaronder
-> Geen goed antwoord op de vraag? Dan geen lv!

Mijn vader werkt de hele dag in de tuin.
        ow            pv
Wie/wat werkt mijn vader? In de tuin / de hele dag
Geen goed antwoord op de vraag, dus géén lv!

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm (pv)
Onderwerp (ow)
Werkwoordelijk gezegde (wg)
Vind je door de zin van tijd of getal (aantal) te veranderen.
Alle werkwoorden in de zin.
Vind je door de vraag te stellen: wie/wat + wg?

Slide 13 - Drag question

Aan de slag!
BB:
Cursus 5, § 4 opdracht 1 t/m 5
KGT:
Cursus 5, § 6, opdracht 1 t/m 5

KGT: moeite met lv? Blijf even bij de les!

Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Slide 15 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 
Lijdend voorwerp (lv)
Je vindt het lv in een zin door de vraag te stellen: wie/wat + wg + ow?

Jan kust Marieke.
Pv: kust (Jan kuste Marieke)
Ow: Jan (wie/wat kust?)
Lv: Marieke (wie/wat kust Jan?)

Slide 16 - Slide

Let op:
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Piet werkt in de tuin.
Let op:
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Piet werkt in de tuin.
Pv: werkt
Wg: werkt
Ow: wie/wat werkt? -> Piet
Lv: wie/wat werkt Piet? -> ...

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
BB:
Cursus 5, § 4 opdracht 1 t/m 5
KGT:
Cursus 5, § 6, opdracht 1 t/m 5

Klaar? 
Test jezelf in Lesson-Up

Slide 18 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

De bakker vandaag bakt een lekkere taart.
A
De bakker
B
bakt
C
een lekkere taart
D
vandaag

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Moet jij elke ochtend naar school fietsen?
A
moet
B
fietsen
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 20 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Waarom ben jij boos?
A
Waarom
B
ben
C
jij
D
boos

Slide 21 - Quiz

Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Wat is het onderwerp?

Marieke en Sourin gaan samen voetballen.
A
Marieke
B
Sourin
C
Marieke en Sourin
D
voetballen

Slide 23 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Tom doet nooit de boodschappen.
A
Tom
B
doet
C
nooit
D
de boodschappen

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Waarom ga jij niet op tijd naar bed?
A
Waarom
B
ga
C
jij
D
naar bed

Slide 25 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Alle leerlingen hebben de toets goed gemaakt.
A
leerlingen
B
alle leerlingen
C
de toets
D
goed

Slide 26 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Volgende week heeft Jaimie een boekbespreking.
A
Volgende week
B
Jaimie
C
heeft
D
een boekbespreking

Slide 27 - Quiz

Ik kan het onderwerp in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
de persoonsvorm

Slide 29 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Joris heeft gisteren zijn examen gemaakt.'

A
heeft
B
heeft gemaakt
C
gemaakt
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quiz

Wat heb jij zitten doen in die klas?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
zitten
B
zitten doen
C
heb zitten doen
D
heb zitten

Slide 31 - Quiz

Morgen ga ik fietsen naar de tandarts.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsend
C
fietsend
D
morgen

Slide 32 - Quiz

Mijn buurman maakt huiswerk voor de cursus.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
maakt
B
huiswerk
C
de cursus
D
mijn buurman

Slide 33 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Jip is vanmorgen te laat uit bed gekomen'

A
is
B
is gekomen
C
gekomen
D
uit bed

Slide 34 - Quiz

Hij heeft een mooie dag gehad in de dierentuin.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft
B
dierentuin
C
heeft gehad
D
hij

Slide 35 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren problemen gehad met de leraar.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gehad
D
heeft problemen gehad

Slide 36 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Hopelijk hebben jullie deze opdrachten goed gemaakt.
A
hopelijk
B
hebben
C
hebben gemaakt
D
hebben goed gemaakt

Slide 37 - Quiz

Ik kan het werkwoordelijk gezegde
in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij

Slide 39 - Quiz

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 40 - Quiz

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 41 - Quiz

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 42 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Onder de douche zingt hij keihard "Pokerface".
A
zing
B
onder de douche
C
hij
D
"Pokerface"

Slide 43 - Quiz

Zijn er vragen?

Slide 44 - Slide