Boeren mochten een stuk grond bewerken en een huis gebruiken.
Als er gevaar dreigde, beschermde de heer de boeren.
In ruil voor die bescherming hadden boeren veel plichten:
- deel van hun oogst afstaan
- onbetaald werk doen, akkers bewerken of iets repareren
- niet zonder toestemming verhuizen
- verboden om met een vrouw uit een ander gebied te trouwen