VMBO 4 TL - domein B Water

VMBO 4 TL - domein B Water
1 / 36
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolvmbo tLeerroute VTLeerjaar 4,5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VMBO 4 TL - domein B Water

Slide 1 - Slide

Waterkringlopen
1. De korte waterkringloop:
  1. de zon verwarmt het water in de zeeën en oceanen;
  2. een deel van het water verdampt;
  3. dit water koelt hoger in de atmosfeer af en vormt kleine waterdruppels --> wolken ontstaan;
  4. Uit deze wolken valt neerslag boven zee;
  5. proces herhaalt zich

Slide 2 - Slide

Waterkringlopen
2. De lange waterkringloop (waterdruppel legt een langere reis af):
  1. de zon verwarmt het water in de zeeën en oceanen;
  2. een deel van het water verdampt en  een gedeelte van de wolken komen door de luchtstroming boven land;
  3. Uit de wolken valt neerslag op het land, in een meer of in een rivier;
  4. Op het land: infiltreren (grondwater) of sneeuw/ijs of transpiratie door bomen of planten
  5. In de rivier: neerslag die in de rivieren is gevallen, zal afstromen terug naar zee 
  6. Grondwater: beweegt zich door de bodem en kan uitkomen in een rivier of meer, onder of boven de grond. Uiteindelijk zal het water terugstromen naar zee. 
  7. proces herhaalt zich

Slide 3 - Slide

Waterkringloop

Slide 4 - Slide

Rivieren in de waterkringloop

Het gebied waar de rivier zijn water uit verzamelt = stroomgebied.

Grens tussen 2 stroomgebieden (natuurlijke grens, bv een gebergte)  = waterscheiding.
  

Rivieren spelen een belangrijke rol in de waterkringloop. 
  • verdampen: vloeibaar naar gas
  • condenseren: gas naar vloeibaar

Slide 5 - Slide

Rivieren in de waterkringloop

Een groot deel van het regenwater zakt in de bodem = infiltratie.

Bovenkant van het grondwater = grondwaterpeil

Het grondwater stroomt heel langzaam naar rivieren / zee.

Wat is bevriezen? Wat is smelten? 
 

Slide 6 - Slide

Sneeuw in de waterkringloop

Sneeuw wordt opgestapeld in berggebieden en vormen gletsjers.
  • bewegen heel langzaam.
  • afsmelten in het dal: het smeltwater stroomt naar de rivier.



Slide 7 - Slide

Zoet en zout
  1. Neerslag is zoet water, net als het water in rivieren en grondwater. 
    * Grondwater is de grootste opslag van zoet water. 
    * Het grootste gedeelte van zoet water zit in gletsjers en ijs. 
  2.  Het water dat in zeeën en oceanen voorkomt is zout water
  3. Water dat uit een mix van zout en zoet water bestaat, noemen we brak water (estuarium - bv. Westerschelde)

Slide 8 - Slide

Stroomstelsel van de rivier:
Bovenloop = het eerste stuk van de rivier, bij de bron. hoogste stroomsnelheid (erosie)

Middenloop = middelste stuk van een rivier.

Benedenloop = het laatste stuk van de rivier, bij de monding. Het laagste gedeelte van de rivier, waar voornamelijk sedimentatie van fijn zand en klei plaatsvindt. 


Slide 9 - Slide

Soorten rivieren:
  1. Gletsjerrivier:  De rivier wordt gevoed door smeltwater uit de bergen. Piekafvoer in het voorjaar (zichtbaar in regiem).

  2. Regenrivier: Deze wordt gevoed door regenwater. In het regiem zie je de schommeling van natte en droge periode. 

  3. Gemengde rivier: Deze wordt gevoed door een combinatie van regenwater en smeltwater. Het regiem kent minder schommelingen. In het voorjaar smeltwater en in het najaar regen. 

  4. Wadi: een wadi is een rivier in droge gebieden waar het grootste deel van het jaar geen water in staat (onregelmatig regiem). 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Regiem, debiet en smeltwater
Rivieren komen aan hun water door: regen, smeltwater of door een combinatie.

Smeltwater is het water dat vrijkomt door het smelten van een gletsjer of landijs. 

Het soort water waarmee de rivier wordt gevoed, bepaalt het regiem. Het regiem zijn de schommelingen in de waterafvoer van een rivier in een jaar. 

De totale hoeveelheid water die in een rivier in een bepaalde tijdseenheid afvoert, noemt men het debiet
Piekafvoer: er is sprake van een piekafvoer wanneer er een grote hoeveelheid water in korte tijd moet worden afgevoerd via een rivier. 

Slide 12 - Slide

Rivieren in Nederland
Nederland is een land waar rivieren uitmonden. 
Riviermonding: Dit is de plek waar de rivier in uitmondt en eindigt, zoals in de zee. 

In Nederland zijn er enkele grote rivieren:
  1. De Maas: regenrivier - 950 km lang en ontspringt in Frankrijk, vervolgens door België en en uiteindelijk Nederland (komt in Maastricht binnen en mondt uit in de Noordzee bij Rotterdam). 
  2. De Schelde: regenrivier - 350 km lang en ontspringt in het noorden van Frankrijk, vervolgens door België en dan Nederland De Schelde mondt uit in de Noordzee (bij Zeeland). 
  3. De Rijn: gemengde rivier - 1230 km lang en ontspringt in Zwitserland. De rivier stroomt door zes landen (Zwitserland, Liechtenstein, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk en Nederland) en ontstaat als een bergrivier die zijn water krijgt van de gletsjers uit het Gotthardmassief. 

    De Rijn komt binnen bij Lobith en vertakt zich daarna in de Waal (diepste en drukste rivier van Nederland!) en de Nederrijn/Lek stromen richting Rotterdam en de Noordzee. De IJssel, vertakking van de Nederrijn, naar het IJsselmeer. 

Slide 13 - Slide

Kenmerken van het riviergebied
Het stelsel van aftakkingen van een rivier, voordat deze uitmondt noemen we een rivierdelta. 

Delta's: 
  • Delta's liggen vaak in vlakke gebieden;
  • Delta bestaat uit vruchtbare riviersediment dat is bezonken bij de monding van de rivier;
  • Bij delta's zijn vaak goede landbouwmogelijkheden vanwege het vruchtbare riviersediment.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Kenmerken van het riviergebied
Meanderen van de rivier:
  • Aangezien de stroomsnelheid van het water in de rivieren in Nederland laag is, kan een rivier hier meanderen.
  • Meanderen is het slingeren van de rivier door het landschap, waarbij de buitenbochten van de rivier steeds breder worden, omdat de rivier hier het snelst stroomt en zand meeneemt. Tot slot wordt het materiaal (bijvoorbeeld; zand, veen, löss of klei) neergelegd. Dit noemen we sedimentatie. 
  • In een meanderende rivier heb je de buitenbocht (stootoever - erosie - hogere stroomsnelheid) en de binnenbocht (glijoever - sedimentatie lagere stroomsnelheid).

Slide 17 - Slide

Oeverwal
Rivieren zonder dijken worden aan de oevers ook gekenmerkt door oeverwallen. 

Oeverwallen zijn zandige afzettingen langs de rivier, die door de rivier op de oevers worden afgezet. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Komgronden
Op termijn vormen de oeverwallen een natuurlijke dijk van zand. Zand bezinkt direct naast de rivier. 

Klei bezinkt verder van de rivier en vormt dan zogenaamde komgronden (als de rivier buiten zijn oevers treedt). 

Komgrond bestaat uit zware rivierklei en ligt niet direct langs de rivier. De rivieren in midden Nederland liggen in komgrondgebieden. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Oefenvraag 1 examen
Steeds meer gemeenten werken aan maatregelen om wateroverlast in woonwijken bij hevige buien tegen te gaan. 

Noem een maatregel die gemeenten hiertegen samen met de bewoners kunnen nemen. 

Slide 22 - Slide

Oefenvraag 2 examen
In het hele stroomgebied van de Maas worden maatregelen genomen om wateroverlast tegen te gaan. 
Stel dat België overloopgebieden langs de Maas gaat aanleggen. 

Beredeneer of de kans op wateroverlast door de Maas in Nederland in dat geval groter of kleiner wordt. Doe het zo:
- Kies eerst groter of kleiner.
- Geef daarna een argument voor je keuze.

Slide 23 - Slide

Oefenvraag 3 examen
Steden hebben steeds vaker wateroverlast. Een oplossing om wateroverlast in de toekomst te voorkomen is meer groen aanleggen in steden. Ook tuinen zouden minder betegeld moeten worden. 

Geef aan waardoor minder verstening in steden leidt tot minder wateroverlast. 

Slide 24 - Slide

Oefenvraag 4 examen 
Neerslag in de stad veroorzaakt soms wateroverlast. 

Waardoor hebben steden vaker wateroverlast dan het platteland? (voor havo: neem het begrip vertragingstijd in jouw uitleg mee) 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Belangrijke begrippen
1. Overloopgebieden: dit is een plek die plaats biedt voor overstromingswater. Bij een hoge waterstand laat men het overtollige rivierwater wegstromen naar de overloopgebieden. 
2. Een spaarbekken is een reservoir waarin tijdelijk een grote hoeveelheid water kan worden opgeslagen. Dit water wordt vervolgens weer gebruikt voor andere zaken, bijvoorbeeld om drinkwater te maken. 
3. Polder: Een polder is een relatief laaggelegen, door de mens permanent drooggelegd stuk land dat door een of meer waterkeringen wordt omgeven en waarvan de waterstand kunstmatig wordt geregeld. 
4. Boezem: tijdelijke opslag van polderwater
5. Draineren: Dit is een manier van water afvoeren via drainage naar een tijdelijke opslag. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Soorten water:
1. proceswater: De industrie en landbouw gebruiken vaker proceswater. Dit is leidingwater, grondwater of oppervlakte water dat wordt gebruikt in een proces waarbij producten worden gemaakt. 
2. Koelwater: Water dat in de industrie wordt gebruikt om machines te koelen.
3. Grondwater: Dit is het water dat zich onder de grond bevindt. Grondwater wordt aangevuld door neerslag of via een ondergrondse aanvoer van grondwater elders. 
4. Drinkwater: schoon en gereinigd water (veelal wordt grondwater opgepompt en gereinigd)
5. Grijswater: Dit is licht verontreinigd water dat geschikt is voor hergebruik en gebruikt zou kunnen worden om de auto te wassen, het toilet door te spoelen of de tuin te sproeien. 
6. Kwelwater: Kwel is water dat van buitenaf onder de dijk door sijpelt. Dit water komt in de polder onder druk weer aan het oppervlakte, wat daar voor wateroverlast kan zorgen. 

Slide 29 - Slide

Al het water op aarde maakt onderdeel uit van de waterkringloop. De motor achter deze kringloop is ...
A
de zon
B
het warme zeewater
C
de luchtstromen
D
de zeestromen

Slide 30 - Quiz

Het meeste water op de aarde bevindt zich in de
A
meren
B
rivieren
C
zijrivieren
D
oceanen

Slide 31 - Quiz

Het grootste deel van al het zoetwater op de aarde is
A
aanwezig in het oppervlakte water
B
opgeslagen als sneeuw en ijs

Slide 32 - Quiz

Stichting MeerGroen wil af van de betegelde tuinen, zodat de wateroverlast door hevige neerslag vermindert.

Noem het onderdeel van de waterkringloop dat makkelijker gaat door het verwijderen van tegels uit tuinen
A
Condenseren
B
Infiltratie
C
Verdampen
D
bevriezen

Slide 33 - Quiz

Waar staan twee onderdelen van de waterkringloop die behoren tot de korte waterkringloop
A
Condensatie en infiltratie
B
Condensatie en verdamping
C
Verdamping en afstroming
D
Verdamping en infiltratie

Slide 34 - Quiz

Waar is de stroomsnelheid van de rivier het grootst?
A
In de bovenloop
B
In de middenloop
C
In de benedenloop

Slide 35 - Quiz

Over het stroomstelsel van de rivier worden twee uitspraken gedaan:
Uitspraak 1: erosie komt voor in de bovenloop van de een rivier
Uitspraak 2: de waterscheiding van een rivier ligt in de delta
A
1: juist 2: onjuist
B
1: onjuist 2: juist
C
1: juist 2: juist
D
1: onjuist 2: onjuist

Slide 36 - Quiz