les 69 voorzetsels



Lesdoel

Theorie

Oefenen

Zelf aan de slag!

Afsluiting
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson



Lesdoel

Theorie

Oefenen

Zelf aan de slag!

Afsluiting

Slide 1 - Slide

LES 69 
Lesdoel
Ik leer wat voorzetsels zijn en hoe ik ze gebruik.
Voorzetsels
Taalverzorging

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Belangrijk
Een voorzetsel is een woordsoort waarmee je aangeeft
waar of wanneer iets is.

Vaak staan voorzetsels voor een zelfstandig naamwoord.
- De vaas staat op de tafel.
- Zie ik je nog voor de vakantie?


Slide 4 - Slide

Belangrijk
Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel:
 - Houden van
 - Wachten op


Voorzetseluitdrukkingen zijn vaste groepjes woorden met
een voorzetsel:
- Met betrekking tot
- Door middel van

Slide 5 - Slide

Andere voorbeelden

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Belangrijk
Let goed op het verschil tussen ‘na’ en naar’!



Slide 10 - Slide

Een voorzetsel
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan

Slide 11 - Quiz

Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
vaak
C
achter
D
naar

Slide 12 - Quiz

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
Vul het juiste voorzetsel in:

Ik verheug me nu al .. de kerstvakantie.

A
in
B
bij
C
op
D
met

Slide 13 - Quiz

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
Vul het juiste voorzetsel in:

Slingers en taart horen nu eenmaal ... een verjaardagsfeest.
A
in
B
bij
C
op
D
met

Slide 14 - Quiz

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
Vul het juiste voorzetsel in:

Het is opgehouden ... waaien en regenen.
A
in
B
bij
C
op
D
met

Slide 15 - Quiz

Zelf aan de slag
Wat?
Werk aan les 69, opdracht 1 t/m 14
Hoe?
Lees de opdrachten en probeer de antwoorden te vinden
Klaar?
Huiswerk of leerwerk ander vak
Tijd?
30 minuten
Dan:
Kort bespreken wat er gemaakt is. Zijn er vragen? Ben je moeilijkheden tegengekomen?

Slide 16 - Slide

Ik weet wat voorzetsels zijn en hoe je ze gebruikt (R)

- Ik kan voorzetsels herkennen in een zin  (T1)

- Ik kan in een zin of bij een werkwoord het juiste werkwoord gebruiken (T2)

- Ik kan zelf een goede zin maken waarin ik een gegeven voorzetsel gebruik (I)
Doel bereikt?

Slide 17 - Slide