This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
Slide 1 - Slide
Woorden met een vast voorzetsel
Formuleren
Slide 2 - Slide
Sommige woorden hebben een vast voorzetsel. Deze hebben geen letterlijke betekenis.
aandacht betstedenaan
beginnenmet
brutaal zijntegen
boos zijn op
Slide 3 - Slide
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ik wil graag terugkomen ... deze beslissing.
op
achter
met
van
tegen
aan
Slide 4 - Drag question
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Yasmine is erg gehecht ... haar familie.
op
achter
met
van
tegen
aan
Slide 5 - Drag question
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Docenten voelen zich erg betrokken ... hun leerlingen.
op
achter
met
bij
tegen
aan
Slide 6 - Drag question
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan
Slide 7 - Drag question
Een zin met eenvast voorzetselheeft vaak een figuurlijke betekenis. Vaak kun je met dezelfde combinatie van werkwoord en voorzetselook een zin met een letterlijke betekenis maken. In die zin kun je het voorzetsel wel vervangen.
Een voorbeeld:
Jullie werken aan een opdracht. (fguurlijk)
Jullie werken aan een tafel. (letterlijk)
Jullie werken achter een tafel. (letterlijk)
Slide 8 - Slide
Noteer twee zinnen met dezelfde combinatie vanwerkwoord en voorzetsel.
1x met een figuurlijke betekenis en 1x met een letterlijke betekenis.
Slide 9 - Open question
Werkwoorden met (vaste) voorzetsels
Veel werkwoorden hebben vaste voorzetsels:
- Houden van
- Nadenken over
Of ze veranderen van betekenis door een (ander) voorzetsel:
- Lachen
- Lachen om
- Lachen naar
Slide 10 - Slide
Vul aan met een vast voorzetsel rekenen ...
Slide 11 - Open question
Combinatie zelfstandig naamwoord, werkwoord en een vast voorzetsel
- Verstand hebben van
- Aanmerkingen maken op
Slide 12 - Slide
Vul aan met een vast voorzetsel: een hekel hebben ...
Slide 13 - Open question
Vul aan met een vast voorzetsel aanleiding geven ...
Slide 14 - Open question
Voorzetseluitdrukkingen
Dit zijn woordcombinaties met een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord en weer een voorzetsel.
- Ten tijde van
- Met betrekking tot
Slide 15 - Slide
Vul aan met een vast voorzetsel: ..... middel ...
Slide 16 - Open question
Vul aan met de vaste voorzetsels: ... de hand ...
Slide 17 - Open question
We zijn ons niet bewust ... de impact ... reclame op ons koopgedrag.
A
over ... van
B
van...van
C
van...met
D
van....door
Slide 18 - Quiz
De Tweede kamer had veel kritiek ... de bezuinigingen van de regering.
A
in
B
met
C
over
D
op
Slide 19 - Quiz
... antwoord ... uw mail deel ik u het volgende mee.
A
op, in
B
in, op
C
aan, met
D
met, aan
Slide 20 - Quiz
Sanja besteedt al haar zakgeld ... nieuwe kleren en make-up
A
voor
B
op
C
in
D
aan
Slide 21 - Quiz
In de kantine wordt ... ingang ... het nieuwe schooljaar verse jus verkocht.
A
met in
B
door van
C
met van
D
van in
Slide 22 - Quiz
Er zijn grote verschillen in de manier waarop mensen ... geld omgaan.
A
met
B
aan
C
over
D
op
Slide 23 - Quiz
... antwoord ... uw mail deel ik u het volgende mee.