zinsontleden

zinsontleden
door Rosa Hagendoorn
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

zinsontleden
door Rosa Hagendoorn

Slide 1 - Slide

wat gaan we doen?
- zinsdelen herhalen ( pv , gez , ow en lv)
- mv herhalen en oefenen
- daarna oefenen met zins ontleden

Slide 2 - Slide

herhaling pv en gez
 een persoonsvorm : 
-vindt je door de zin in een andere tijd te zetten en is altijd een werkwoord

het gezegde: 
-alle werkwoorden in een zin





 


Slide 3 - Slide

herhaling ow en lv
onderwerp:
- het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.

lijdend voorwerp:
- degene die, of hetgeen dat, het werkwoord in een zin direct ondergaat.



Slide 4 - Slide

herhaling meewerkend voorwerp
- vraag om het mv te vinden : aan/ voor wie + wwg + ow + (lv)? 

-Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen

Slide 5 - Slide

1. De toets heeft Albert een onvoldoende opgeleverd.
2. Ons leek het een goed plan.
3. De burgemeester is vanmorgen het eerste exemplaar aangeboden.
4. Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.
5. hij liet hem zijn website zien
oefenen met het  meewerkendvoorwerp

schrijf het mv op in je shrift

Slide 6 - Slide

antwoorden:

1. Albert
2. ons
3. de burgemeester
4. de bezoekers
5. hem

Slide 7 - Slide

oefenen met zinsontleden
- schrijf het mv, lv, ow, pv, en gez op in je schrift
1. Jan en ik gaan onze moeder voor haar verjaardag volgende week een mooi boek geven.

2. Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.

3.  Voor haar verjaardag wil mijn kleine zusje een poppenhuis vragen

Slide 8 - Slide

antwoorden zinsontleden
1.   
pv = gaan
gez= gaan geven
ow = Jan en ik
lv = een mooi boek
mv = onze moeder
2.
pv: wilden
gez : wilden gaan kopen
ow: Bart, Kees en
 Ben
lv: : een cadeaubon
mv: : voor de jarige 
juf

3. 
pv= wil
gez = wil vragen
ow= mijn kleine zusje
lv = een  poppenhuis
mv= voor haar verjaardag 

Slide 9 - Slide

Einde 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
  • Geeft extra informatie bij het gezegde (wanneer, waarom, waar gebeurt iets)
  • Bijvoorbeeld: Waar(heen)/Wanneer/Waarom/Met wie/wat + onderwerp + gezegde?
  • Het vraagwoord kan ook een bijwoordelijke bepaling zijn (Wanneer gaan jullie op vakantie?)
  • Niet/soms/al/zelfs/misschien/toch/ook zijn altijd losse bijwoordelijke bepalingen

Slide 12 - Slide