NLT Hersenen en leren - H1 uitleg

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

NLT Hersenen en leren - H1

week 2/ les 1

Waar bestaat leren uit?

4 begrippen:

Leren, onthouden, herinneren en geheugen

4 hoofdelementen worden onderscheiden >>

Het geheugen: het vermogen om informatie te onthouden

Het opslagproces van nieuwe kennis/gedrag/vaardigheden: leren

Het vasthouden of bewaren daarvan: onthouden

Het weer opdiepen ervan: herinneren

Cognitie/ metacognitie

Cognitie: het vermogen tot kennisverwerving door waarneming en de verwerking van de daarmee opgedane informatie door het denken.

Metacognitie:  de kennis en vaardigheden om het eigen denken, handelen en leren te organiseren, te sturen en te controleren. Het gaat dan om vaardigheden voor taakoriëntatie (wat moet ik doen?), doelen stellen (wat moet ik bereiken?), plannen (hoe bereik ik dat doel?), systematisch werken (stap-voor-stap), jezelf monitoren tijdens de uitvoering (maak ik geen fouten, begrijp ik alles?), na afloop evalueren (klopt het antwoord?) en reflecteren (wat kan ik hiervan leren?).

Vergeetcurve van Ebbinghaus

Brysbaert (2006)

Drie stadia voor het vormen van geheugen: 

• verwerven
• bewaren 
• weer oproepen van informatie 

informatie vastleggen vereist veranderingen in het zenuwstelsel -> een geheugenspoor.

Atkinson-Shiffrin model

Atkinson-Shiffrin model

Drie typen geheugen:

• sensorisch geheugen
• korte termijn geheugen/ tijdelijk werkgeheugen
• lange termijn geheugen

We weten nog veel niet

Bijvoorbeeld: als we iets zijn vergeten is het geheugenspoor dan weg of kunnen we er niet meer bij?

Opdracht 1.3

De helft zet muziek aan, de andere helft in stilte.

Schrijf per poging op hoeveel onderdelen je goed had.

Doe steeds nieuwe pogingen tot je niet meer beter wordt.

Noteer in een tabel.

Opdracht 1.3

• In groepen uiteen met óf zonder muziek
• maak je 1.3 d. t/m f.
• Stuur me per groep 1 keer de uitwerking, die zal ik met iedereen delen voor opdracht g.
• Iedereen levert de uitwerkingen ook in zijn/ haar opdrachtendocument in.
  

Standaard deviatie

Gemiddelden en spreiding

Vaak maak je gebruik van een gemiddelde van verschillende metingen. Het is dan wel belangrijk dat bekend is wat de spreiding is in de oorspronkelijke meetwaarden.

Vergelijk

Variabele 1: 1-2-5-5-8-9: gemiddelde is 5 - grote spreiding

Variabele 2: 3-4-5-5-6-7: gemiddelde is 5 - kleine spreiding

Gemiddelden en spreiding

Gemiddelde afwijking van het gemiddelde: standaard deviatie

1 2 5 5 8 9: gemiddelde = 5

Standaarddeviatie is:

4+3+0+0+3+4=14/6 = 2,333

3 4 5 5 6 7: gemiddelde = 5

Standaarddeviatie is:

2+1+0+0+1+2=6/6 = 1

Gemiddelden en spreiding

De standaard deviatie geef je aan met behulp van een spreidingsstreepje in de grafiek.

Gemiddelden en spreiding

Hoge standaard deviatie: grote kans dat het echte gemiddelde hoger of lager is dan het berekende gemiddelde.

Lage standaard deviatie: kleine kans dat het echte gemiddelde hoger of lager is dat het berekende gemiddelde.

Hoe groter de steekproef hoe kleiner de standaarddeviatie, je kunt dan beter in de buurt komen van het echte gemiddelde.

Opdrachten

Maak opdracht 1.1 (reflectie op de toetsweek - onderdeel learnerreport)

Maak de overige opdrachten van 1.3