Als je klaar bent moet je het niet wegklikken, je hebt de antwoorden namelijk nog nodig.
Slide 3 - Slide
Hoeveel punten heb je behaald bij deze check?
Slide 4 - Poll
Ik kan mijzelf verbeteren door het volgende te doen:
1. Ik leer/oefen nog een keer welke kenmerken het deeltjesmodel heeft.
2. Ik leer/oefen nog een keer welke stofeigenschappen veranderen tijdens een faseverandering.
3. Ik leer/oefen nog een keer hoe deeltjes zich gedragen op microniveau tijdens verschillende fasen.
Slide 5 - Drag question
Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.
De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00
Slide 6 - Slide
Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?
Je kunt op micro- en macroniveau uitleggen wat zuivere stoffen en wat mengsels zijn.
Je kunt smelt- en kookdiagrammen van mengsels op microniveau verklaren.
Je kunt op micro- en macroniveau het verschil uitleggen tussen homogene en heterogene mengsels.
Je kunt een aantal mengsels op macro- en microniveau beschrijven.
Je kunt berekeningen uitvoeren aan de samenstelling van mengsels: massa%, volume% en gram per liter.
Slide 7 - Slide
Wat denken jullie dat het verschil is tussen een zuivere stof en een mengsel?
Slide 8 - Mind map
Zuivere stoffen
De meeste stoffen zijn opgebouwd uit moleculen.
Zuivere stoffen = 1 soort molecuul
Slide 9 - Slide
Bedenk een zuivere stof.
Slide 10 - Mind map
Mengsels
De meeste stoffen zijn opgebouwd uit moleculen.
Mengsel = 2 of meer soorten moleculen
Slide 11 - Slide
Bedenk een mengsel.
Slide 12 - Mind map
Zijn de volgende stoffen zuiver of een mengsel?
Zuivere stof
Mengsel
Slide 13 - Drag question
Zijn de volgende stoffen zuiver of een mengsel?
Zuivere stof
Mengsel
Slide 14 - Drag question
Smeltpunt en kookpunt
Verschillende vaste stoffen smelten bij verschillende temperaturen. (smeltpunt)
water: smeltpunt = 0 °C
ijzer: smeltpunt = 1538 °C
Verschillende vloeistoffen verdampen bij verschillende temperaturen (kookpunt)
water: kookpunt = 100 °C
ijzer: kookpunt = 2862 °C
Slide 15 - Slide
Smelttraject en kooktraject
Alleen zuivere stoffen hebben een smelt/kookpunt.
Mengsels hebben een smelt/kooktraject!
Zuivere stoffen hebben 1 temperatuur waarop ze smelten/koken.
Mengsels hebben een temperatuurtraject waarop ze smelten/koken.
Slide 16 - Slide
Temperatuur, tijd-diagram
Slide 17 - Slide
Boter smelt tussen 52 en 68 graden. Is dit een smeltpunt of een smelttraject? Is boter dan een zuivere stof of een mengsel?
A
Smeltpunt, zuivere stof
B
Smelttraject, zuivere stof
C
Smeltpunt, mengsel
D
Smelttraject, mengsel
Slide 18 - Quiz
Hoe kan je aan een grafiek zien of een stof een punt of traject heeft?
Slide 19 - Open question
Soorten mengsels
Er zijn miljoenen verschillende soorten mengsels!
Homogeen mengsel:
Oplossingen
Sol/legering
Gasmengsel
Heterogeen mengsel:
Suspensies
Emulsies
Rook
Nevel
Schuim
Slide 20 - Slide
Homogeen en heterogeen
Homo = hetzelfde
Hetero = anders
Homogeen mengsel: Deeltjes zijn op microniveau goed gemengd. Je ziet op macroniveau niet dat het mengsel uit meerdere soorten stoffen bestaat.
Heterogeen mengsel: Deeltjes vormen klonten op microniveau, niet goed gemengd. Je ziet op macroniveau dat het mengsel bestaat uit meerdere soorten stoffen.
Slide 21 - Slide
Oplossingen
Oplossing:
(vloeistof in vloeistof) (vaste stof in vloeistof)
Helder mengsel (soms gekleurd), stoffen zijn helemaal erin opgelost.
De vloeistof waarin je iets oplost heet het oplosmiddel.
Voorbeelden:
Suikerwater, koffie, thee
Slide 22 - Slide
Sol/legering
Sol (homogeen):
(vaste stof in vaste stof)
Voorbeeld: Gekleurd glas
Legering (homogeen):
(metaal in metaal)
Voorbeelden: Brons, amalgaam, staal
Slide 23 - Slide
Gasmengsel
Gasmengsel (homogeen):
Een combinatie van verschillende gassen.
Bekendste voorbeeld:
De lucht
Slide 24 - Slide
Suspensies
Suspensie (heterogeen):
(vaste stof in vloeistof)
Troebel mengsel
Vaste stof die zweeft in een vloeistof
Na een tijdje zakt de vaste stof naar beneden, dit noem je bezinken.
Voorbeelden:
Sinaasappelsap, zand in water, krijtpoeder in water
Slide 25 - Slide
Emulsies
Emulsie (heterogeen):
(vloeistof in vloeistof)
Troebel mengsel van vloeistoffen
Druppeltjes van een vloeistof zweven in de andere vloeistof
Vloeistoffen ontmengen
Ene vloeistof ligt bovenop andere vloeistof
Voorbeeld: olie met water
Emulgator:
Hulpstof die zorgt dat vloeistof toch beter met elkaar oplossen.
Bijvoorbeeld: zeep, eigeel
Slide 26 - Slide
Rook, nevel en schuim
Rook (heterogeen):
(vaste stof in gas)
Voorbeeld: brandrook
Nevel (heterogeen):
(vloeistof in gas)
Voorbeeld: mist
Schuim (heterogeen):
(gas in vloeistof)
Voorbeeld: zeeschuim
Slide 27 - Slide
Concentratie
Elk voedselproduct bevat voedingswaarden.
Bij dranken staat hoeveel gram van iets in 100 mL voorkomt.
Dit heet ook wel de concentratie.
Concentratie = hoeveel gram van een stof is opgelost in een vloeistof.
Slide 28 - Slide
Concentratie rekenen
Volgens de voedingswaarde zit er 5 g suiker in 100 ml magere melk.
De concentratie is dus 5 g/100 mL.
Hoeveel gram suiker zit er in 1 L?
Slide 29 - Slide
Concentratie
Concentratie kan je berekenen door middel van een formule.
Zorg altijd dat je massa in g staat en je volume in L!
Slide 30 - Slide
In 2,4 L cola zit ongeveer 350 gram aan suiker. Bereken de concentratie in g/L.
Slide 31 - Open question
Massapercentages
Het massapercentage is het percentage van een stof in een mengsel.
Stel je hebt 100 gram pindakaas. 40 gram van die pindakaas bestaat uit vet.
Het massapercentage vet is dan 40%
Slide 32 - Slide
Berekenen
Massapercentage kan je ook berekenen door middel van een formule.
het deel is altijd het kleine getal, het geheel altijd het grote getal.
40 g is het deel, 100 g het geheel.
Hoeveel % is het vet dan?
Slide 33 - Slide
Volumepercentages
Precies hetzelfde als massapercentage, alleen zijn het deel en geheel in liters i.p.v. gram!
Slide 34 - Slide
Een suikeroplossing van 120 g bevat 18 g suiker. Bereken het massapercentage suiker dat in de suikeroplossing zat.
Slide 35 - Open question
Het bier in een flesje Grolsch heeft een alcoholpercentage van 5%. Het bier weegt in totaal 250 g. Bereken het gewicht van het alcohol in een flesje Grolsch.
Slide 36 - Open question
S.O.
Over 2 weken doen we een S.O. over deze paragraaf!!!
Zorg dus dat je de leerdoelen beheerst!
Zorg dus dat je volgende week goed naar de formatieve check kijkt, je antwoorden goed nakijkt, en vragen stelt als je iets niet begrijpt!
Slide 37 - Slide
Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:
Havo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 3:
1 t/m 5 + 8 + 10 + 11
Vvo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 3:
1 t/m 7 + 9 + 10
Slide 38 - Slide
Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je kunt op micro- en macroniveau uitleggen wat zuivere stoffen en wat mengsels zijn.
Je kunt smelt- en kookdiagrammen van mengsels op microniveau verklaren.
Je kunt een aantal mengsels op macro- en microniveau beschrijven.
Je kunt berekeningen uitvoeren aan de samenstelling van mengsels: massa%, volume% en gram per liter.
Je kunt op micro- en macroniveau het verschil uitleggen tussen homogene en heterogene mengsels.