Woordenschat 16-20
1 / 11
Lesson duration is: 80 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Welke 2 woorden horen bij elkaar/hebben iets met elkaar te maken?
A
Chronisch/diabetes
B
Concluderen/passief
C
Immigrant/doofstom
D
Animatie/verzadigd
Slide 3 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
Essentieel
B
Souplesse
C
Noodzakelijk
D
Belangrijk
Slide 4 - Quiz
Maak een goede zin met het woord ‘consumeren’
Slide 5 - Open question
Welk woord past in de zin:
De dokter heeft wel een medicijn om die ziekte te …….
De dokter heeft wel een medicijn om die ziekte te …….
A
concluderen
B
bevorderen
C
wantrouwen
D
verhelpen
Slide 6 - Quiz
Wat betekent ‘consument’
A
Iemand die iets koopt of verbruikt
B
Overeenstemming in vorm
C
De gegevens, de informatie
D
Het niet kunnen lezen of schrijven
Slide 7 - Quiz
Maak een goede zin met ‘minuscuul’
Slide 8 - Open question
Wat betekent ‘analyseren’
A
Regelmatig langsgaan om te zien of alles in orde is
B
Grondig onderzoeken en beoordelen van gegevens
C
Er de spot mee drijven
D
Het beter laten verlopen
Slide 9 - Quiz
Maak een goede zin met ‘ergens baat bij hebben’
