Talent H4.3 lezen

Talent H4.3 lezen
In deze paragraaf herhaal je:
• de tekstdoelen herkennen;
• de kernzin van een alinea aanwijzen.
In deze paragraaf leer je:
• tekstsoorten herkennen;
• over beeld en opmaak in een tekst;
• wat het leespubliek van een tekst is.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Talent H4.3 lezen
In deze paragraaf herhaal je:
• de tekstdoelen herkennen;
• de kernzin van een alinea aanwijzen.
In deze paragraaf leer je:
• tekstsoorten herkennen;
• over beeld en opmaak in een tekst;
• wat het leespubliek van een tekst is.

Slide 1 - Slide

Tekstsoorten
tekstsoort
tekstdoel
voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenbericht over een sportwedstrijd
tekst met een mening (betoog)
overtuigen
recensie van een film of game
activerende tekst
activeren
reclametekst voor een sponsoractie
amuserende tekst
amuseren
moppenpagina in de Donald Duck

Slide 2 - Slide

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 3 - Quiz

Een kernzin is dus een hoofdzaak. Na de kernzin komt dus...
A
Een bijzaak
B
Een hoofdzaak

Slide 4 - Quiz

Wat voor een tekstsoort is dit?

Slide 5 - Slide

Wat voor tekstsoort is dit?
A
instructietekst
B
betogende tekst
C
informatieve tekst
D
verhalende tekst

Slide 6 - Quiz


Tekstsoort?
A
activerende tekst
B
Amuserende tekst
C
Informerende tekst

Slide 7 - Quiz

Beeld en opmaak (lay-out)

Beeld:

  • afbeelding

Opmaak:

  • verdeling tekst
  • lettertype
  • lettergrootte
  • kleurgebruik






Slide 8 - Slide

Beeld en opmaak zijn vooral belangrijk bij...
A
informerende teksten
B
amuserende teksten
C
overtuigende teksten
D
activerende teksten

Slide 9 - Quiz

Beeld en opmaak samen heet ook wel:
A
de opbeeld
B
C
de beeldmaak
D
de lay-out

Slide 10 - Quiz

Leespubliek
Leespubliek = degene die de tekst gaat lezen
(Denk aan verschil jeugdkrant en krant voor volwassenen)

Bepalen van je leespubliek:
- Kijk naar de bron.
- Wat is het onderwerp.
- Let op het taalgebruik.

Slide 11 - Slide

Verwijswoorden
De ijsvogel zat bij het water. Hij had dorst. 
De jongen had geen zin meer. Hij ging naar huis. 

Slide 12 - Slide

Argumenten

Slide 13 - Slide

Maken 
opdracht 19 t/m 23 
 4.3 Lezen

Slide 14 - Slide