Eindexamen vmbo

Eindexamen vmbo 
  1. Tips bij leesvaardigheid
  2. Instructiewerkwoorden
  3. Stappenplan open vragen
  4. Stappenplan multiple choice vragen
  5. Signaalwoorden en tekstverbanden
  6. Schrijfopdracht
  7. Schooltaalwoorden

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Eindexamen vmbo 
  1. Tips bij leesvaardigheid
  2. Instructiewerkwoorden
  3. Stappenplan open vragen
  4. Stappenplan multiple choice vragen
  5. Signaalwoorden en tekstverbanden
  6. Schrijfopdracht
  7. Schooltaalwoorden

Slide 1 - Slide

Wat krijg je op het examen?
          ONDERDEEL:               TEKSTSOORT:                MAX. TIJD:
1. 
tekst
20 min.
2. 
tekst
25 min.
3.
advertentie
10 min.
4. 
tekst
30 min.
schrijfopdracht
30 min.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Let op:

Slide 4 - Slide

Algemeen bij leesvaardigheid
  • De vragen worden op volgorde gesteld. De laatste vraag van een tekst zal dus niet snel over het begin van de tekst gaan en andersom. Zo weet je waar je in de tekst moet zoeken.
  • Kijk naar het puntenaantal: elke punt is ongeveer 3 minuten werk. Een vraag van 2 punten is dus 6 minuten werk.
  • Ga bij de vragen uit van wat er letterlijk in de tekst staat.
  • Let op! De antwoorden bij multiple choice vragen staan op alfabetische volgorde. Het kan dus zijn dat de antwoorden AAAACCAABB zijn. 
  • Bij meerkeuzevragen kies je maar 1 antwoord, tenzij erbij staat dat je er meer moet kiezen. Bij een open vraag waar je twee dingen moet invullen, vul je er twee in en niet drie of vier.

Slide 5 - Slide

Instructiewerkwoorden
Instructiewerkwoorden

Slide 6 - Slide

Instructiewerkwoorden
Instructiewerkwoorden

Slide 7 - Slide

Stappenplan open vragen
  1. Lees de vraag door.
  2. Arceer het instructiewerkwoord: Wat moet je doen?
  3. Arceer het maximaal aantal woorden, als dat nodig is.
  4. Formuleer je antwoord.
  5. Tel het aantal woorden en schrijf dat erbij. 
  6. Controleer of je antwoord hebt gegeven op de vraag. 
  7. Controleer op spelling, hoofdletters en leestekens. 

Slide 8 - Slide

Stappenplan meerkeuzevragen
  1. Lees de vraag door zonder naar de antwoorden te kijken.
  2. Bedenk wat jouw antwoord zou zijn op de vraag
  3. Kijk nu pas naar de antwoorden. 
  4. Streep de twee antwoorden die sowieso fout zijn door.
  5. Ga bij meerkeuzevragen uit van wat er letterlijk in de tekst staat. 
  6. Kijk niet naar de lengte van de antwoorden. Het langste antwoord hoeft niet het goede antwoord te zijn.
  7. Vul altijd een antwoord in. Je kunt beter gokken dan niets invullen!



Slide 9 - Slide

Schrijfopdracht algemene tips
  1. De tekst moet uit minimaal 100 woorden bestaan. Anders krijg je geen punten voor conventies.
  2. Denk aan alinea's! 
  3. Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  4. Maak de zinnen niet te lang!
  5. Neem de woorden over uit de situatieschets, dan maak je daarin geen fouten in de spelling. 

Slide 10 - Slide

Stappenplan schrijfopdracht
  1. Kijk welke soort tekst je moet schrijven: artikel, brief of e-mail. 
  2. Lees de situatieschets
  3. Schrijf de kladversie
  4. Arceer de stukken in de situatieschets als je ze hebt opgeschreven.
  5. Controleer op alinea's
  6. Controleer op inhoud
  7. Controleer op spelling
  8. Schrijf netjes en zorgvuldig
  9. Lees de schrijfopdracht nog een keer goed door

Slide 11 - Slide

Tekstsoorten, tekstdoelen
Tekstsoort
Tekstdoel
Voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenartikel
betogende tekst
overtuigen, mening beïnvloeden
recensie, betoog, column 
overhalende/
activerende tekst
aansporen tot actie
folder, handleiding, recept
amuserende tekst
vermaken
boek, strip

Slide 12 - Slide

Onderwerp
  • Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
  • Het onderwerp is nooit een hele zin
  • Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
  • Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst


Slide 13 - Slide

Hoofdgedachte
  • De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
  • Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
  • Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"

Slide 14 - Slide

Kernzin
  • De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
  • De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
  • De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
  • De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin

Slide 15 - Slide

Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.
Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 16 - Slide

Feit, mening of argument?
Feit: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: een reden waarom je een bepaalde mening hebt. Je herkent een argument aan signaalwoorden, zoals: want, omdat, daarom, namelijk. 

Slide 17 - Slide

Deze vragen zitten er sowieso in:
- Welk tussenkopje hoort bij welke alinea?;
- Wat is de functie van alinea ... t.o.v. alinea ...?;
- Citeer de zin die duidelijk maakt dat …;
- Zeg in eigen woorden ...;
- De hoofdgedachte van een tekstgedeelte;
- Standpunt en argumenten van een persoon;
- Hoofdgedachte van de hele tekst;
- Wat is het schrijfdoel en wat is de tekstsoort?

Slide 18 - Slide