3TOP redekundig ontleden

Redekundig ontleden 3TP
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Redekundig ontleden 3TP

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Waarom grammatica? 
Lees H1. Kennismaking in je boekje. 

Bekijk het volgende filmpje. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Zinsdelen

Slide 4 - Mind map

Wat ken je nog van vorig jaar? 
Wat ken je al uit jaar 2?
 1. persoonsvorm
2. zinsdelen
3. onderwerp
4. gezegde (wg + ng)
5. lijdend voorwerp
6. meewerkend voorwerp
7. bijwoordelijke bepaling

8. bijvoeglijke bepaling
9. enkelvoudige + samengestelde zin
10. hoofdzin + bijzin
11. lijdende + bedrijvende vorm

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat ga je dit jaar leren? 
- Bijstelling
- Voorzetselvoowerp (alleen vwo)
- Zinsdeelzinnen: 
  • lijdenvoorwerpszin
  • bijwoordelijke bijzin
  • onderwerpszin
  • bijvoeglijke bijzin
  • beknopte bijzin           

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Even terug naar het begin
- We gaan eerst ons geheugen opfrissen. 
- Hoe ontleed je ook alweer een enkelvoudige zin? 

Bekijk het volgende filmpje en maak aantekeningen in je schrift. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

1

Slide 8 - Video

This item has no instructions

05:19
Aha-moment? 
Wat wist je nog?

Wat is volledig nieuw voor je?

Wat vind je nog lastig? 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoudige zinnen ontleden
Schrijf nu de volgende zinnen in je schrift en ontleedt ze. 

1. De jongens hebben de klagende buurtbewoners hun excuses aangeboden. 

2. Door slecht eetgewoonten zijn jonge kinderen steeds vaker te dik. 

3. In de gang stond een groepje leerlingen op de docent te wachten. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Samengestelde zinnen
- Hoe zat het ook alweer met samengestelde zinnen? 
- Wat was ook alweer een hoofdzin en hoe zat het met de bijzinnen? 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

1

Slide 12 - Video

This item has no instructions

01:53
Noem de vijf nevenschikkende voegwoorden.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Opdracht
- Maak nu opdracht 1 en 2 uit je werkboekje. 
- De docent zal van elke opdracht 2 zinnen samen doen. 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Bijstelling
- Dit is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel.
- De bijstelling krijgt dus GEEN eigen teken, maar hoort bij het zinsdeel waar het bij staat. 
- Staat altijd tussen komma's achter het ZN waar het bij hoort. 
- Je zegt precies hetzelfde nog een keer, maar dan in andere woorden. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Bijstelling
| Tijdens de les Nederlands | zal | mevrouw Zeetsen, onze docent, | de bijstelling | uitleggen. ||

Onze docent = bijstelling en hoort hier bij het zinsdeel mevrouw Zeetsen, onze docent. Dit zinsdeel is het onderwerp van de zin. 


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Voorzetselvoorwerp (alleen vwo)
VZV = zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel
(Je kunt dit voorzetsel niet vervangen door een ander voorzetsel.)

2 opties:
- VZ hoort bij het werkwoord
- VZ hoort bij een BN

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Voorzetselvoorwerp (alleen vwo)
VZ hoort bij het werkwoord:
- Wachten op ....
- horen bij ...
- zich verzetten tegen ... 
VZ hoort bij een BN:
- verliefd op ...
- tevreden over ...

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Voorzetselvoorwerp (alleen vwo)

Maak nu opdracht 6 in je werkboekje. 
De docent zal een paar zinnen voordoen. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Zinsdeelzinnen
De basis van een zin is altijd de hoofdzin.
Elke hoofdzin kun je uitbreiden met een bijzin. 

| Hij | vroeg | iets.|| (Iets = LV)
 
| Hij | vroeg | of | hij | zijn toets | later | mocht | inhalen. ||
(of hij zijn toets later mocht inhalen = BZ)

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Zinsdeelzinnen
Bijzinnen hebben een belangrijke functie in de hoofdzin. 
 Vijf functies:
1. Lijdendvoorwerpszin
2. Bijwoordelijke bijzin
3. Onderwerpsbijzin
4. Bijvoeglijke bijzin
5. Beknopte bijzin

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

1. Lijdendvoorwerpsbijzin
- Bijzin in zijn geheel is LV van de hoofdzin. 
- Begint vaak met 'dat' of 'of'. 
- Je kunt de bijzin vervangen door 'het' of 'dat'.
- Het is vaak een iets of een iemand. 

vb. Hij vroeg tijdens een diner aan haar of ze met hem wilde trouwen in een romantisch kasteel. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Maak nu opdracht 7 uit je werkboekje. 
De docent zal een paar zinnen voordoen. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

2. Bijwoordelijke bijzin
- Bijzin is in zijn geheel de BWB van de hoofdzin. 
- Verschillende soorten:                            tijd (toen, terwijl, dat)    
                                                                               reden (omdat)
                                                                               oorzaak (doordat)
                                                                               gevolg (zodat)
                                                                               voorwaarde (als, wanneer)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

2. Bijwoordelijke bijzin
- BWB-zin kun je vaak vervangen door: daarna, daarom, zo, dan, op dat moment, in dat geval, dat, etc. 

Vb.
Toen ik de toets maakte, snapte ik er niets meer van. 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Maak nu opdracht 8 uit je werkboekje. 
De docent zal een paar zinnen voordoen. 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpsbijzin
- De bijzin is in zijn geheel het onderwerp van de hoofdzin. 
- Kan op 2 manieren beginnen:
1. met voegwoord 'dat' of 'of' 
         vb. Dat ze gek is op pepernoten, verbaast niemand. 
2. wat of wie, betrekkelijk vnw m.i.a. 
         vb. Wie dit niet begrijpt, moet nog eens de theorie                
                 doorlezen. 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Maak nu opdracht 9 + 10  uit je werkboekje. 
De docent zal een paar zinnen voordoen. 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke bijzin
- Geen zinsdeel, maar hoort bij het antecedent. 
- Is een bijvoeglijke bepaling, waarvan een zin is gemaakt. 
- Begint vaak met: die, dat, wie, wat

Antecedent = groepje woorden dat eerder in zin is genoemd.

Het meisje dat daar loopt, heeft een leuke jas. 


Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Video

This item has no instructions