This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
De laatste drie hulpwerkwoorden!
Must (+not) + hele werkwoord
jij vindt dat iets (niet) moet. Must is krachtiger dan should.You must check the tyres. You mustn't buy that game. It's a waste of money.
has/have to + hele werkwoord
Iets moet van iemand anders, niet van jou.
Je geeft een noodzaak, zekerheid of verplichting aan.
Mum says I have to do the dishes.You have to turn off your phone in class.
Als je have to in ontkennende zinnen gebruikt, dan verandert de betekenis van 'moeten' in 'niet hoeven'.
Don't have to + hele werkwoord Doesn't have to + hele werkwoord
She doesn't have to walk her dog.