Stap 5: Zoek het onderwerp (ow)
Stel de vraag: wie/wat + pv + rest gezegde?
Noteer OW onder het zinsdeel
Stap 6: Zoek het lijdend voorwerp (lv)
Stel de vraag: wie/wat + pv + ow + rest gezegde?
Let op: een lijdend voorwerp kan NOOIT met een voorzetsel beginnen
Noteer LV onder het zinsdeel
Stap 7: Zoek het meewerkend voorwerp (mv)
Stel de vraag: aan/voor + wie/wat + pv + ow + lv + rest gezegde?
Let op: je moet 'aan' of 'voor' in de zin toe kunnen voegen of weg kunnen laten
Noteer MV onder het zinsdeel
Stap 8: Benoem de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb)
Alles wat je nu nog niet benoemd hebt, is een bijwoordelijke bepaling. Je kunt dus meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin hebben. Een bwb geeft vaak een tijd/plaats/manier waarop etc. aan.
Noteer BWB onder het zinsdeel / de zinsdelen