This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
longblaasjes
longen
brochien
luchtpijp-takjes
luchtpijp
Slide 2 - Drag question
De trilhaartjes verliezen hun functie en slijm hoopt zich op. Dit heeft als gevolg...
A
meer luchtweginfecties
B
meer longcapaciteit
C
zuurstofgebrek
D
longblaasjes sterven af
Slide 3 - Quiz
Waar geldt de volgende reactievergelijking: Hb + O2 --> HbO2
A
In je longen
B
In je spieren
Slide 4 - Quiz
Als zuurstof van de lucht in je longen naar je bloed diffundeert, waar is er een hogere pO2?
A
In de lucht in je longen
B
In het bloed
C
De pO2 is gelijk
Slide 5 - Quiz
Hoe heet het bloedvat vanaf de longen naar het hart?
A
aorta
B
longslagader
C
longader
D
holle ader
Slide 6 - Quiz
Welke van de onderstaande opties is juist voor gaswisseling in je longen tussen de lucht en je bloed?
A
pN2 lucht > pN2 bloed
B
pN2 lucht < pN2 bloed
C
pN2 lucht = pN2 bloed
Slide 7 - Quiz
Longventilatie
Slide 8 - Slide
Leerdoelen:
Je kunt uitleggen op welke wijze longventilatie tot stand komt.
Je kunt beschrijven hoe het longvolume verandert tijdens ventilatiebewegingen.
Je kunt beschrijven hoe de ademfrequentie wordt geregeld.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Ademhalen - Slikken - Verslikken
Slide 11 - Slide
gaswisseling
zuurstof (O2) komt via de luchtpijp-bronchien in de longblaasjes. dit is omringt door bloedvaten. de zuurstof gaat het bloed in.
in het lichaam wordt de zuurstof gebruikt voor verbranding. bij verbranding komt koolstofdioxde vrij. Dit wordt via het bloed naar de longblaasjes gebracht en weer gegeven aan de luchtpijp-bronchien.
we wisselen koolstofdioxide voor zuurstof.
Slide 12 - Slide
Ademen via NEUS of via de MOND?
IN DE NEUS:
Lucht wordt vochtig gemaakt
Lucht wordt verwarmd
Lucht wordt gezuiverd
Lucht wordt gekeurd
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Ademhaling regelen
Via koolstofdioxidezintuigcellen in bloedvaten
Impulsen naar ademcentrum in hersenen
Hersenen sturen signalen naar tussenribspieren en middenrifspieren
Slide 15 - Slide
Borstademhaling <-> Buikademhaling
Slide 16 - Slide
Borstholte
Slide 17 - Slide
Borstademhaling
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Borstademhaling
Slide 20 - Slide
Buikademhaling
Slide 21 - Slide
Buikademhaling
Slide 22 - Slide
Ademhaling
BORST-ademhaling:
Inademen:
- borst en ribben omhoog
- borstholte wordt groter
- longen worden groter
- lucht stroomt naar binnen
Uitademen:
- borst en ribben omlaag
- borstholte wordt kleiner
- longen worden kleiner
- lucht stroomt naar buiten
BUIK-ademhaling:
Inademen:
- middenrif omlaag
- borstholte wordt groter
- longen worden groter
- lucht stroomt naar binnen
Uitademen:
- middenrif omhoog
- borstholte wordt kleiner
- longen worden kleiner
- lucht stroomt naar buiten
Slide 23 - Slide
Vitale capaciteit:
de hoeveelheid lucht die je uitademt na een hele diepe inademing en een krachtige uitademing. Bij het bepalen van de vitale capaciteit worden bij de uitademing de buikspieren en de binnenste tussenribspieren gebruikt.
Slide 24 - Slide
Waaruit bestaat de longcapaciteit?
A
Ademvolume + vitale capaciteit
B
Ademvolume + restvolume
C
Vitale capaciteit + restvolume
Slide 25 - Quiz
Bij een gewone inademing is de hoeveelheid lucht in de longen gelijk aan:
A
de vitale capaciteit
B
het ademvolume + reserve volume
C
de vitale capaciteit + restvolume
D
het ademvolume + restvolume
Slide 26 - Quiz
Hoe heet het volume lucht bij een diepe inademing?
A
vitale capaciteit
B
totale capaciteit - restvolume
C
ademvolume + expiratoir reservevolume
D
inademingscapaciteit
Slide 27 - Quiz
De borstademhaling begint met
A
samentrekken tussenribspieren
B
samentrekken middenrif
C
luchtdruk daling in de longen
D
vergroting van de longen
Slide 28 - Quiz
Luchtdrukdaling in de longen kan worden veroorzaakt worden door...
A
samentrekken middenrif
B
veerkracht van longweefsel
C
samentrekken buikspieren
D
ontspanning borstspieren
Slide 29 - Quiz
Waar wordt de ademhaling geregeld?
A
Door het hartritme
B
In de longen
C
Door de O2 en CO2 uitwisseling
D
In het ademcentrum in de hersenstam
Slide 30 - Quiz
welke ademhalingsspieren gebruik je NIET bij een extra diepe inademing?
A
buitenste tussenribspieren
B
binnenste tussenribspieren
C
middenrifspieren
Slide 31 - Quiz
Vrouwen die hoogzwanger zijn, kunnen niet diep inademen. Leg dat uit.
Slide 32 - Open question
Een persoon ademt rustig in en uit. Het diagram geeft de verandering van de pCO2 in de ademlucht in de luchtpijp weer gedurende een aantal ventilatiebewegingen. Op welk tijdstip beginnen de middenrifspieren zich samen te trekken?
A
Tijdstip P
B
Tijdstip Q
C
Tijdstip R
Slide 33 - Quiz
Iemand heeft een klaplong. De andere long is normaal. Tijdens de inademing wordt aan de kant van de klaplong de druk in de ruimte tussen longvlies en borstvlies vergeleken met de druk in de klaplong.
Is er tijdens de inademing een verschil in druk? Zo ja, waar is de druk het laagst?
A
Er is geen verschil in druk.
B
De druk is het laagst in de ruimte tussen longvlies en borstvlies
C
De druk is het laagst in de klaplong.
Slide 34 - Quiz
Iemand met een klaplong heeft een kleinere
A
longcapaciteit
B
vitale capaciteit
C
ademvolume
D
A,B en C zijn goed
Slide 35 - Quiz
Tussen welke aanhechtingsplaatsen bevindt zich een tussenribspier die bij een samentrekking een inademing veroorzaakt?
A
Tussen P en Q.
B
Tussen P en R.
C
Tussen S en Q.
D
Tussen S en R.
Slide 36 - Quiz
Je ziet hier een model van de borstkas.
Met welk nummer wordt het borstbeen aangegeven?
A
1
B
2
Slide 37 - Quiz
Tussen welke aanhechtingsplaatsen bevindt zich een tussenribspier die bij een samentrekking een UITademing veroorzaakt?