3H un1 A1 t/m A3 met PC

Bonjour 3HA
Ga rustig zitten
Leg je spullen op tafel.
Laat je boek dicht
We gaan zo beginnen met in te loggen op de computer.
Ga naar Carte Orange via Magister
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour 3HA
Ga rustig zitten
Leg je spullen op tafel.
Laat je boek dicht
We gaan zo beginnen met in te loggen op de computer.
Ga naar Carte Orange via Magister

Slide 1 - Slide

Je werkt STIL en ZELFSTANDIG.
Je stelt GEEN vragen.
  • faire exercice: 
  • - Couleur Locale;
  • - Texto 1 

Slide 2 - Slide

le programme de mardi
  • les devoirs
  • faire les excercises jusqu'à  7
  • grammaire > PC
  • faire des exercices jusqu'à 16
lesdoel
Ik ken alle 15 vormen van het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
(1) "Ik kan de passé composé van werkwoorden op -er goed vervoegen"
(2) "Ik kan de passé composé van de werkwoorden avoir, être en faire goed vervoegen"

Slide 4 - Slide

Welke zin staat in de passé composé?
A
Je vais écouter de la musique.
B
J'ai regardé la télé.
C
J'adore les frites.
D
Je veux manger une glace.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent de zin "J'ai regardé la télé"?

Slide 6 - Open question

Wat is de passé composé-vorm van het werkwoord "changer"?
A
change
B
changes
C
changez
D
changé

Slide 7 - Quiz

Welk werkwoord heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
être
B
faire
C
avoir
D
aller

Slide 8 - Quiz

Il a trouvé un livre.
Nous avons écouté une chanson.
J'ai oublié mon livre.
Tu as fermé la porte?

Slide 9 - Slide

Noteer een zin in de passé composé

Slide 10 - Mind map

"Ik kan werkwoorden op - er juist vervoegen in de passé composé"
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

2 routes
A. "Ik kan werkwoorden op -er in de passé composé vervoegen" > groene route
B. "Ik kan werkwoorden op -er nog niet goed in de passé composé vervoegen > witte route

Slide 12 - Slide

Groene route
1.  Schrijf en vertaal in je grammaticaschrift (cahier de grammaire) de werkwoorden avoir en être naar het Nederlands.
2. Noteer in je schrift van twee verschillende werkwoorden op -er de passé composé. Vergeet het hulpwerkwoord niet! 

Slide 13 - Slide

Maak opdracht  texto 5, 6 en 7 

Slide 14 - Slide

Avoir - Être - Faire
AVOIR
ÊTRE
FAIRE
J'ai eu
J'ai été
J'ai fait
Tu as eu
Tu as été
Tu as fait
Il/Elle/On a eu
Il/Elle/On a été
Il/Elle/On a fait
Nous avons eu
Nous avons été
Nous avons fait
Vous avez eu
Vous avez été
Vous avez fait
Ils/Elles ont eu
Ils/Elles ont été
Ils/Elles ont fait

Slide 15 - Slide

Avoir
avoir = hebben          eu = gehad
(eu is namelijk de passé composé-vorm van avoir)

Tu as eu = Jij hebt gehad
Vous avez eu = Jullie hebben gehad / U heeft gehad
Etc.

Slide 16 - Slide

Être
être = zijn         été = geweest 
(été is namelijk de passé composé-vorm van être)

J'ai été = Ik ben geweest
Nous avons été = Wij zijn geweest
Etc.

Slide 17 - Slide

Faire
faire = doen/maken         fait = gemaakt/gedaan
(fait is namelijk de passé composé-vorm van faire)

Il a fait = Hij heeft gemaakt/gedaan
Elles ont fait du foot = Zij hebben gevoetbald  (want: het hele werkwoord is faire du foot)
Etc.

Slide 18 - Slide

Cahier de grammaire
Vul nu het rijtje van de passé composé in van de werkwoorden avoir, être en faire.

Slide 19 - Slide

Livre 

1. ga verder met de opdrachten Roman Photo t/m 16.

Slide 20 - Slide

Witte route (klassikaal)

Slide 21 - Slide

Wat zijn werkwoorden op -er?

Slide 22 - Slide

Wat zijn werkwoorden op -er?
parler, trouver, changer, écouter, travailler, penser, aimer, adorer, détester, etc.

Slide 23 - Slide

Hoe maak je een passé composé?
Parler > Parlé ( = gepraat)
Trouver > Trouvé (= gevonden)
Écouter > Écouté (= geluisterd)
Penser > Pensé (= gedacht)

MAAR... "Ik heb gepraat" en "Wij hebben geluisterd"
DUS: We hebben het werkwoord hebben (= avoir) nodig!

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Exemple
Ik heb gekeken = ?
Gekeken komt van kijken.
Kijken = regarder > regardé (= gekeken)
Ik heb = J'ai
J'ai regardé

Slide 26 - Slide

Wat is de passé composé-vorm van "chercher"?

Slide 27 - Open question

Jij hebt gezongen = ?
(Zingen = chanter)

Slide 28 - Open question

Cahier de grammaire
Vul nu het rijtje van de passé composé in van de werkwoorden avoir, être en faire.

Slide 29 - Slide

Au travail!
Maak Texto opdracht 5.
timer
2:00

Slide 30 - Slide

Avoir
avoir = hebben    >      eu = gehad


Tu as eu = Jij hebt gehad
Vous avez eu = Jullie hebben gehad / U heeft gehad
Etc.

Slide 31 - Slide

Wij hebben gehad =
A
Nous avons avoiré
B
Nous avons eu

Slide 32 - Quiz

Ik heb gehad = ?

Slide 33 - Open question

Cahier de grammaire
Noteer de passé composé van het werkwoord avoir.
timer
1:00

Slide 34 - Slide

Être
être = zijn         été = geweest 

J'ai été = Ik ben geweest
Nous avons été = Wij zijn geweest
Etc.

Slide 35 - Slide

Jij bent geweest = ?
A
Tu as été
B
Tu es été
C
Tu as êtré
D
Tu es êtré

Slide 36 - Quiz

Isabelle is leraar geweest = ?

Slide 37 - Open question

Cahier de grammaire
Noteer de passé composé van het werkwoord être.
timer
1:00

Slide 38 - Slide

Faire
faire = doen/maken         fait = gemaakt/gedaan


Il a fait = Hij heeft gemaakt/gedaan
Elles ont fait du foot = Zij hebben gevoetbald  (want: het hele werkwoord is faire du foot)
Etc.

Slide 39 - Slide

U heeft getennist = ?
A
Vous avez fairé du tennis.
B
Vous avez tennissé.
C
Vous avez fait du tennis.
D
Vous êtes fait du tennis.

Slide 40 - Quiz

Zij heeft een tafel (une table) gemaakt = ?

Slide 41 - Open question

Cahier de grammaire
Noteer de passé composé van het werkwoord faire.
timer
1:00

Slide 42 - Slide

Au travail!
Maak opdrachten Texto ex. 5, 6 en 7

Slide 43 - Slide

Ik kan de passé composé van werkwoorden op -er toepassen.
A
Ja
B
Nee

Slide 44 - Quiz

Ik kan de passé composé van avoir, être en faire toepassen.
A
Ja
B
Nee

Slide 45 - Quiz

Je mag fluisterend overleggen met degene naast je.

  • faire exercice 26
  • Quizlet: A1 t/m A5

Slide 46 - Slide

les devoirs
 jeudi le 1ier octobre
 faire Texto ex. jusqu'à 29
 apprendre A6 Fa>Ne én Ne>Fa 
lesdoel
Ik ken alle 15 vormen van het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 47 - Slide