Ondersteunen bij complicaties door onvoldoende beweging (Les 4 EEHK))

Ondersteunen bij complicaties door onvoldoende beweging
1 / 26
next
Slide 1: Slide
VerzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Ondersteunen bij complicaties door onvoldoende beweging

Slide 1 - Slide

Doel van deze les
Je kent alle gebruikelijke termen die gebruikt worden bij het onderwerp decubitus
Je kent de maatregelen om decubitus te voorkomen
Je kan decubitus signaleren
Je kent de gebruikelijke hulpmiddelen om decubitus te voorkomen of om erger te voorkomen.
Je laat zien hoe je een zorgvrager wast op bed
Je laat zien hoe je een zorgvrager wast aan de wastafel
Je laat zien hoe je een zorgvrager wast onder de douche



Slide 2 - Slide

Theorie
Bedlegerige zorgvragers en zorgvragers die veel zitten. 
Altijd alert op de mogelijkheid van doorligplekken (decubitus). 
Bij de dagelijkse verzorging let je altijd op of je geen rode plekken ziet (bv op de stuit, elleboog, heup, hak). 

Beter nog: Decubitus  voorkomen door de juiste hulpmiddelen
 

Slide 3 - Slide

De eerste tekenen van decubitus zijn: pijn en rode plekken op de huid. Gevolgd door ontvellingen, blaren of open wonden 
Bij mensen die veel in bed liggen komen deze plekken vaak voor op de hielen, de stuit en de heupen. 
De volgende factoren verhogen de kans op het krijgen van decubitus:
Door ziekte bedlegerig of stoelgebonden zijn.
Niet zelf kunnen bewegen (bijv. narcose, coma, verlamming).
Verlies van ontlasting of urine.
Slechte voedingstoestand.
Koorts/vochtige huid.
Diabetes (suikerziekte).

Slide 4 - Slide

Ontstaan van decubitus
Decubitus begint  in het vetweefsel en het spierweefsel. Deze weefsels liggen onder de huid. Het spierweefsel ligt dicht bij de botten. Aan de huid is dan nog niets te zien: er zijn geen aanwijzingen voor decubitus. Als de druk op het weefsel blijft bestaan, wordt de huid na een tijdje rood. Dit is de eerste fase in het decubitusproces. Het is belangrijk dat je deze fase als (persoonlijk) begeleider zo vroeg mogelijk onderkent. Dat kun je doen door de huid goed te observeren: is er sprake van een rode huid? Ontstaat er een witte vlek op de rode plek nadat je met je vinger op die plaats hebt gedrukt? En wordt de huid weer rood als je je vinger weer weghaalt? Hiermee controleer je of de kleine bloedvaatjes onder de huid zich wel opnieuw vullen. In de volgende fase van decubitus ontstaat bij deze drukproef geen witte vlek meer.

Slide 5 - Slide

Daarna ontstaat oedeemvorming: eerst in de onderliggende weefsels, later ook in de huid. Oedeem is ook met de drukproef vast te stellen. Druk met de vinger (en niet met een deel van je nagel) een putje in de huid. Is er sprake van oedeemvorming, dan blijft dit putje enige tijd zichtbaar. Bij oedeemvorming verschijnen er soms blaasjes, gevuld met vocht. Ten slotte verkleurt de huid blauwrood en nog later donkerblauw. Uiteindelijk wordt de huid zwart: dit is dood (necrotisch) weefsel. Necrotisch weefsel wordt vaak verwijderd; er is dan sprake van een decubituswond.

Slide 6 - Slide

De veranderingen die in de huid kunnen ontstaan, worden ingedeeld in vier categorieën

Slide 7 - Slide

Categorie I (niet wegdrukbare roodheid)

Slide 8 - Slide

Categorie II (Blaar)
Categorie II (ontvelling)

Slide 9 - Slide

Categorie III (Wondvorming)
Categorie III (wond met donkere verkleuring)

Slide 10 - Slide

Categorie IV (grote diepe wond met necrose)

Slide 11 - Slide

Opdracht in teams
Opdracht staat klaar in teams.  Zoek op in boeken, presentaties of internet. 

Slide 12 - Slide

Hulp bieden bij wassen
We bespreken 3 vormen van het hulp bieden bij wassen:
- wassen op bed
- verzorgend wassen op bed
- wassen aan wastafel

LEES DEZE PROTOCOLLEN

Slide 13 - Slide

Bij het wassen van de huid moet je als (persoonlijk) begeleider rekening houden met persoonlijke wensen en behoeften van de cliënt. Dat doe je door een aantal zaken met hem af te stemmen, zoals:

- de watertemperatuur: sommige mensen zijn gewend zich met koud water te wassen.
- het gebruik van producten, zoals zeep en bodylotion: veel cliënten hebben eigen middelen om de huid te wassen en te verzorgen na het wassen;
- bijzonderheden: een cliënt kan bijvoorbeeld ergens pijn hebben waardoor je bepaalde plaatsen extra voorzichtig moet wassen;
- het gebruik van hulpmiddelen, bijvoorbeeld wel of geen washandje.



Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Praktijk
Er wordt in groepjes van 3 leerlingen geoefend.

Student één is zorgvrager, student twee is zorgverlener en student drie is observant. Als de eerste student klaar is met de oefening geven zowel de observant als de zorgvrager feedback op de manier waarop de zorgverlener heeft gehandeld.
Als een groepje vindt dat deze de vaardigheid beheerst, wordt de vaardigheid gedemonstreerd aan de docent.

Slide 18 - Slide

Afdrogen
Na het wassen is het belangrijk dat de cliënt zich goed afdroogt. Vooral in de huidplooien zoals in de liezen, onder de oksels, onder de buikplooi of onder de borsten, maar ook tussen de benen als de huid tegen elkaar komt. Als de huid namelijk vochtig blijft, kunnen er in de huidplooien smetten ontstaan.

Slide 19 - Slide

Wat is smetten?
Smetten ontstaan op plaatsen waar twee huiddelen op elkaar drukken. Als de cliënt weinig beweegt, kan het voorkomen dat huiddelen langdurig tegen elkaar drukken. Er is dan weinig ventilatie op die plaatsen, waardoor de huid vochtig kan worden. Door warmte, vocht en wrijving kunnen smetten langzaam verergeren en kan de huid geïnfecteerd raken door een huidschimmel.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Smetten voorkomen
Om smetten te voorkomen of in een vroeg stadium (als de huid lichtrood en niet kapot is) te behandelen, is het belangrijk de huid dagelijks goed te verzorgen, de huidplooien goed droog te houden en huid-op-huid contact en overmatig zweten te voorkomen.

Slide 22 - Slide

Bed opmaken en afhalen
Zoek op in Vilans: Protocol bed afhalen en opmaken en bed afhalen en opmaken met cliënt in bed en lees deze door.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Praktijk
In groepjes van drie ga je bovenstaande vaardigheden oefenen. Student één is zorgverlener, student twee is zorgvrager en student drie is zorgvrager in bed of de 2e zorgverlener. Als jullie een vaardigheid hebben afgerond gaan jullie de vaardigheid nabespreken. De zorgvrager vertelt hoe hij of zij de handeling heeft ervaren, de observant geeft twee complimenten en twee verbeterpunten aan de zorgverlener.

Vervolgens wisselen de rollen totdat iedereen alle handelingen heeft gedaan.
Als een groepje vindt dat deze de vaardigheid beheerst, wordt de vaardigheid gedemonstreerd aan de docent.

Slide 25 - Slide

Huiswerk voor les 5
Lees in ThiemeMeulenhoff:
Zelfzorg:
- Module 4 Ondersteunen bij de uitscheiding: hoofdstuk 1 t/m 3


Slide 26 - Slide