4.2 Steden regelen het zelf

4.2 Steden regelen het zelf
1 / 16
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

4.2 Steden regelen het zelf

Slide 1 - Slide

Wanneer een stad zelf mocht beslissen wat ze wilden, dan kreeg een stad

Slide 2 - Open question

Hoe heten de rechters van een stad?

Slide 3 - Open question

Hoe noem je de vergadering van burgers die de burgemeesters kozen en controleerden.

Slide 4 - Open question

1. Stadsbewoners waren vrijer dan boeren
2. Burgers moesten luisteren naar de landheer
A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
1 is goed en 2 is fout
D
1 is fout en 2 is goed

Slide 5 - Quiz

Van wie kreeg een stad, stadsrechten?
A
Magistraat
B
Schout
C
Burgemeester
D
Heer

Slide 6 - Quiz

Stadsrechten: het recht van een stad op eigen winkels.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

1. Stadsbewoners waren nog boeren.
2. Stadsbewoners leefden van de landbouw.
A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
1 is goed en 2 is fout
D
1 is fout en 2 is goed

Slide 8 - Quiz

Rond het jaar 1000 moesten de stadsbewoners nog toestemming aan de land heer vragen voor het houden van een markt.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

1. De landheer gaf de stad gratis stadsrechten.
2. In de stadsrechten stond dat een stad een muur om de stad mocht bouwen.
A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
1 is goed en 2 is fout
D
1 is fout en 2 is goed

Slide 10 - Quiz

De landheer verkocht de rechten omdat hij geld nodig had om zijn kasteel te verbeteren.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Schepenen zijn de hoogste bestuurders van een stad.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Het vroedschap is het hoofd van de politie.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Burgers zijn het zelfde als poorters
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Wie bestuurt Hoogeveen?
A
de burgemeester en wethouders
B
de ministers en kameleden
C
alleen de burgemeester
D
de adel en geestelijken

Slide 15 - Quiz

1. Vroedschap is een ander woord voor schepenen.
2. De schout is ook burgemeester
A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
1 is goed en 2 is fout
D
1 is fout en 2 is goed

Slide 16 - Quiz