Heftige allergische reactie. Opzwellen van slijmvliezen en lippen, benauwd.
Bloedvaten verwijden en de bloeddruk daalt.
Een EpiPen kan helpen (adrenaline)
Slide 15 - Slide
Ga nu naar:
Check out bs 5 het immuunsysteem
Formatieve evaluatie over deze les.
Veel succes!
Slide 16 - Slide
Infectieziekten, wat zijn dat?
A
antistoffen die ontstaan als je ziek bent
B
stoffen die je ingespoten krijgt bij een vaccinatie
C
ziekten die erfelijk zijn
D
ziekten die veroorzaakt worden door bacteriën, schimmels en virussen.
Slide 17 - Quiz
Immuun
A
je kunt de ziekte niet meer krijgen
B
behoorlijk ziek worden van een ziekte
C
een lichaamsvreemde stof
D
een spuit krijgen met zwakke ziekteverwekkers
Slide 18 - Quiz
Natuurlijke immuniteit
A
ontstaat doordat je een vaccinatie hebt gekregen
B
ontstaat doordat je bijvoorbeeld een griepprik hebt gekregen
C
immuniteit die ontstaat doordat je de ziekte doormaakt
(ziek bent geweest van een ziekte)
D
is een erfelijke ziekte
Slide 19 - Quiz
Antistoffen
A
stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
stoffen die in ziekteverwekkers zitten
Slide 20 - Quiz
Wat is de goede volgorde?
1. De ziekteverwekker is met antistoffen bedekt en onschadelijk 2. Ziekteverwekker dringt het lichaam binnen. 3. Antistof hecht aan de lichaamsvreemde stof 4. Witte bloedcellen maken antistoffen
A
4 - 3 - 2 - 1
B
1 - 2 - 3 - 4
C
2 - 4 - 3 - 1
D
3 - 4 - 2 - 1
Slide 21 - Quiz
Kunstmatige immuniteit
A
immuniteit die ontstaat doordat je al een keer een bepaalde ziekte hebt gehad
B
immuniteit die ontstaat door inenting met een vaccin, zoals de griepprik
C
Lichaamsvreemde stoffen die een ziekte veroorzaken
D
Lichaamsvreemde stoffen die geen ziekte veroorzaken
Slide 22 - Quiz
Wat kan er in een vaccin zitten?
A
Versterkte ziekteverwekkers.
B
Antistofcellen.
C
Dode of verzwakte ziekteverwekkers
D
Vreetcellen
Slide 23 - Quiz
Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie [meerdere antwoorden goed]
A
Actief= direct antistoffen binnen krijgen.
B
Passief= direct antistoffen binnen krijgen.
C
Actief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten
D
Passief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten.
Slide 24 - Quiz
Wat is het voordeel van actieve immunisatie ten opzichte van passieve immunisatie?
A
Bij actieve immunisatie ontstaan geheugencellen
B
Bij passieve immunisatie ontstaan geheugencellen
C
Bij actieve immunisatie heb je minder bijwerkingen.
D
Bij actieve immunisatie hoeft het lichaam niet zelf antistoffen te maken.
Slide 25 - Quiz
Wat is of zijn de reden(en) dat je zo vaak verkouden wordt?
A
je kan geen antistoffen maken tegen het verkoudheidsvirus
B
het verkoudheidsvirus verandert snel
C
er zijn heel veel verschillende verkoudheidvirussen
D
je kunt niet immuun worden voor het verkoudheidsvirus
Slide 26 - Quiz
Waarom moeten mensen elk jaar opnieuw gevaccineerd worden tegen de griep?
A
Het vaccin is na een jaar uitgewerkt.
B
Alle antistoffen zijn na een jaar afgebroken.
C
De geheugencellen raken uitgewerkt.
D
Het griepvirus verandert steeds van vorm.
Slide 27 - Quiz
Is het inspuiten van antistoffen uit paardenbloed voorbeeld van actieve, passieve, natuurlijke of kunstmatige immunisatie?
A
Passief en Kunstmatig
B
Passief en Natuurlijk
C
Actief en Kunstmatig
D
Actief en Natuurlijk
Slide 28 - Quiz
Wat is er aan de hand bij een anafylactische reactie?
A
Er ontstaat een heftige, soms levensbedreigende, reactie op een binnengedrongen stof
B
Je bent overgevoelig voor bepaalde stoffen
C
Een vaccinatie die niet goed is geplaatst
D
Je bent herhaaldelijk gestoken door een bij en kunt hier net tegen