Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.
Je leert 8 woordsoorten.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Woordsoorten
Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.
Je leert 8 woordsoorten.
Slide 1 - Slide
Welke woordsoorten ken je al?
Slide 2 - Mind map
8 woordsoorten
lidwoord (lw)
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
werkwoord (ww)
voorzetsel (vz)
telwoord (tw)
persoonlijk voornaamwoord (psv)
bezittelijk voornaamwoord (bzv)
Slide 3 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Mensen (tante, arts, ...)
Dieren (hond, vlinder, ...)
Planten (klimop, den, ...)
Dingen (tafel, vaas, ...)
Begrippen (liefde, hoop, ...)
Eigennamen (Audi, Tim, Rome, ...)
Slide 4 - Slide
Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?
Je kunt er een lidwoord (de-het-een) voor zetten
Je kunt het meestal in het meervoud zetten
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken
appel: de appel - appels - appeltje
Slide 5 - Slide
Sleep de woorden naar het juiste vak
mensen
dieren
planten
dingen
begrippen
eigennamen
talent
kat
stoel
Roos
Ameland
roos
oom
gymschoen
wiskundeleraar
lieveheersbeestje
tegenslag
kastanjeboom
Slide 6 - Drag question
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord, het geeft extra informatie.
de auto - de snelle auto
de appel - de groene appel
de ring - de gouden ring
Slide 7 - Slide
Hoe herken je een bijvoeglijk naamwoord?
staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
soms staat het er achter
het benoemt de kleur of een eigenschap
het benoemt het materiaal, dan is het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
mand: derieten mand
Slide 8 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord
gezondheid
vlinder
gouden
hoge
arme
tulp
rode
ijzeren
biologieleraar
nagelschaartje
moeilijke
dennenboom
Slide 9 - Drag question
Werkwoord
Het hele werkwoord wordt infinitief genoemd.
Een werkwoord kun je ook vervoegen, dan verandert het van vorm: hij praat, jij rent, wij vlogen, ik heb gefietst.
Slide 10 - Slide
Werkwoord
De meeste werkwoorden drukken een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien. Dit zijn echte doe-woorden.
Andere werkwoorden drukken een gebeurtenis uit:
staan, blijven, regenen
Slide 11 - Slide
Oefenen werkwoorden
1. Een 41-jarige vrouw heeft een bezoek aan de tandarts duur moeten bekopen.
2. De tandarts trok zonder medische noodzaak elf tanden.
3. Daarom mag de arts zijn beroep twee jaar niet meer uitoefenen.
Slide 12 - Slide
Voorzetsel
Een voorzetsel staat nooit alleen. Het staat bij een zelfstandig naamwoord met lidwoord en geeft aan waar iets is. --> in de auto, achter de deur, tijdens de vakantie, naast het bureau, voor de
Slide 13 - Slide
Hoe herken je een voorzetsel?
door een voorzetsel weet je waar iets is.
je kunt het plaatsen voor de kast of voor de vakantie
ook te voor een infinitief is een voorzetsel
let op! als het voorzetsel een onderdeel is van het werkwoord, is het geen voorzetsel
Hij schreef iets op. --> opschrijven, dus geen vz
Hij schreef op een blaadje. --> op een blaadje
Slide 14 - Slide
... de kast
... de vakantie
uit
op
na
in
achter
bij
voor
naast
onder
vanwege
aan
tijdens
Slide 15 - Drag question
Telwoord
Een telwoord geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Er liggen acht pennen op tafel. Ik ben eerste geworden in de wedstrijd.
Er zijn twee soorten
Slide 16 - Slide
Hoofdtelwoorden
Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan.
Ik heb ... (drie, honderd, veel) pennen in mijn etui.
Rangtelwoorden
Een rangtelwoord geeft een volgorde aan.
Ik zit op de ... (zesde, twintigste middelste) rij in de bioscoop.
Slide 17 - Slide
hoofdtelwoord
rangtelwoord
laatste
duizend
tiende
vijftien
achterste
weinig
tweede
twee
veel
zes
meeste
middelste
Slide 18 - Drag question
Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord is een woordje dat je kunt vervangen door een persoon. Het verwijst naar één of meerdere personen of dingen.
Zij is aardig --> Het meisje is aardig.
Wij sturen hem een berichtje --> De mensen sturen de jongen een berichtje.
Slide 19 - Slide
Hoe herken je een psv?
Het staat vaak in de plaats van een zelfstandig naamwoord.
Het wordt gebruikt als onderwerp in de zin of het wordt gebruikt als ander zinsdeel.
Leer het overzichtje hiernaast goed!
Slide 20 - Slide
Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden staan in de de volgende zin? Met mijn laptop heb ik voor u, jou en mij drie boompjes besteld.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 21 - Quiz
Met mijn laptop heb ik voor u, jou en mij drie boompjes besteld.
Slide 22 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Mijn moeder heeft jouw broertje geholpen.
Slide 23 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Tussen het bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord kunnen ook andere woorden staan, zoals een bijvoeglijk naamwoord of een telwoord.
Mijn aardige moeder heeft jouw kleine broertje geholpen met zijn twee blokken.
Slide 24 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord wordt geschreven met een w bij uw en jouw.
U bent aardig. Uw hond is lief
Ik ken jou goed. Jouw buurvrouw is mijn tante.
Slide 25 - Slide
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem
Slide 26 - Drag question
Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
zn
bn
vz
ww
De
eekhoorn
klom
in
de
hoge
boom.
Slide 27 - Drag question
Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
zn
bn
vz
ww
psv
bzv
tw
Hij
boekt
een
kort
verblijf
bij
mijn
twee
oude
tantes.
Slide 28 - Drag question
De 8 woordsoorten zijn voor mij...
een makkie, ik beheers ze goed
redelijk te doen, ik beheers er meer dan de helft
moeilijk, ik ken ze nog niet goed genoeg
een ramp, ik haal ze allemaal door elkaar
Slide 29 - Poll
Aan de slag
Log in op Talent online via leermiddelen in Magister.
Oefen de woordsoorten die je lastig vindt in Versterk jezelf.