Quiz - BB - 3.4 - De regering regeert

De regering is bestaat uit...
A
Koning
B
Ministers
C
Koning en Ministers
D
Tweede Kamerleden
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De regering is bestaat uit...
A
Koning
B
Ministers
C
Koning en Ministers
D
Tweede Kamerleden

Slide 1 - Quiz

Wat zijn de taken van Tweede Kamerleden?
A
Het adviseren van de regering en het maken van nieuwe wetten.
B
Stemmen op wetsvoorstellen en de regering controleren.
C
Het uitvoeren van de nieuwe wetten en de regering controleren.
D
Handtekening onder wetten zetten en het uitvoeren van nieuwe wetten.

Slide 2 - Quiz

Welke van deze taken voert de koning uit?
A
Troonrede voorlezen
B
Regering samenstellen
C
Wetten maken

Slide 3 - Quiz

Wie controleert de regering
A
Kabinet
B
Ministers
C
Koning
D
Tweede Kamer

Slide 4 - Quiz

De koning zit in de regering.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Wie stemt over een wetsvoorstel?
A
De regering
B
De koning
C
De tweede kamer
D
De ambtenaren

Slide 6 - Quiz

Wat gebeurt er op Prinsjesdag?
A
Dan leest de Koning de Troonrede voor.
B
Dan leest de Koning de Miljoenennota voor.
C
Dan leest de Koning de Rijksbegroting voor.

Slide 7 - Quiz

Wie is het staatshoofd van Nederland?
A
Rutte
B
Voorzitter Tweede Kamer
C
Koning Willem-Alexander
D
Koningin Maxima

Slide 8 - Quiz

Wie controleert de ministers?
A
De Koning
B
De Tweede Kamer
C
De ambtenaren
D
De burgers

Slide 9 - Quiz

Wat voor taken hebben ministers?
A
Wetsvoorstel maken en de wetten uitvoeren
B
Stemmen over wetten en de troonrede voorlezen
C
Handtekening zetten onder wetten en de wetten uitvoeren
D
Stemmen over wetten en de Tweede Kamer controleren

Slide 10 - Quiz

Wie stemt er over een wetsvoorstel?
A
Koning
B
Minister
C
Tweede Kamer

Slide 11 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. De leden van de Tweede Kamer stemmen over wetsvoorstellen.

2. De leden van de Tweede Kamer voeren de wetten uit.
A
1 is onjuist, 2 is juist.
B
1 is juist, 2 is onjuist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 12 - Quiz