3.5 Het parlement controleert K

1 / 21
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Parlement
Regering
Eerste kamer
Tweede kamer
Koning(in)
Minister president en ministers

Slide 2 - Drag question

Parlement = volksvertegenwoordiging
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Het parlement controleert de
A
rechters
B
regering

Slide 4 - Quiz

Volksvertegenwoordiging.
A
Parlement
B
Constitutie
C
Monarchie
D
Republiek

Slide 5 - Quiz

EERSTE KAMER 
TWEEDE KAMER 

Slide 6 - Drag question

2de kamer
1e kamer
75 leden 
150 leden 
Direct gekozen
Indirect gekozen
Mogen wetsvoorstel wijzigen
Mogen ALLEEN voor- of tegen een wetsvoorstel stemmen

Slide 7 - Drag question

waar
niet waar
Ministers maken de meeste wetsvoorstellen
Kamerleden stemmen over wetsvoorstellen
De regering controleert het parlement.
Kamerleden zitten in de regering
De Eerste en Tweede kamer samen heten het parlement
Kamerleden zijn nooit tegelijk minister

Slide 8 - Drag question

1. Stemt over wetsvoorstellen.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
koning en minister

Slide 9 - Quiz

2. Ondertekent wetten.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
koning en minister

Slide 10 - Quiz

3. Schrijft de troonrede.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
koning en minister

Slide 11 - Quiz

4. Zit in de regering.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
koning en minister

Slide 12 - Quiz

5. Debatteert.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
minister en Tweede Kamerlid

Slide 13 - Quiz

6. Bestuurt.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
minister en Tweede Kamerlid

Slide 14 - Quiz

7. Wordt gekozen.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
minister en Tweede Kamerlid

Slide 15 - Quiz

8. Laat nooit een eigen mening blijken.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
minister en Tweede Kamerlid

Slide 16 - Quiz

9. Mag een wetsvoorstel indienen.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
minister en Tweede Kamerlid

Slide 17 - Quiz

10. Is betrokken bij de totstandkoming van een wet.
A
koning
B
minister
C
Tweede Kamerlid
D
minister en Tweede Kamerlid

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Maken 3.5 deel 2:
Opdracht 11, 13, 14 en 17
Werkboek blz. 49-51

Slide 21 - Slide