Hygiëne en Schoonmaaktechnieken

Hygiëne en Schoonmaaktechnieken

Leerdoel

Aan het einde van de les zul je de basisbegrippen van hygiëne en schoonmaaktechnieken begrijpen.

Wat weet je al over hygiëne en schoonmaak

Textiel

Textiel verwijst naar materialen die worden gebruikt om kleding, huishoudelijke artikelen en andere producten te maken, zoals katoen, linnen, wol en synthetische vezels.

Technologisch hulpmiddel

Een technologisch hulpmiddel kan verwijzen naar apparaten, machines of software die worden gebruikt om schoon te maken en hygiëne te handhaven, zoals stofzuigers, reinigingsrobots en desinfecterende apparaten.

Professioneel schoonmaken

Professioneel schoonmaken omvat het gebruik van geavanceerde technieken, materialen en apparatuur om een hoog niveau van hygiëne te handhaven in commerciële en institutionele omgevingen.

Dagelijkse-, wekelijkse- periodieke werkzaamheden

Dagelijkse, wekelijkse en periodieke werkzaamheden verwijzen naar de regelmatige taken die moeten worden uitgevoerd om een schone en hygiënische omgeving te behouden, zoals stof afnemen, vloeren reinigen en dieptereiniging van faciliteiten.

Droog vuil

Droog vuil omvat stof, vuil en ander afval dat fysiek kan worden verwijderd zonder water of vloeistoffen te gebruiken, bijvoorbeeld door te vegen of te stofzuigen.

Aangekleefd vuil

Aangekleefd vuil verwijst naar vuil dat vastzit aan oppervlakken en moeilijker te verwijderen is, zoals plakkerige resten of opgedroogde vloeistoffen.

Onzichtbaar vuil

Onzichtbaar vuil bestaat uit microscopisch kleine deeltjes en micro-organismen die niet met het blote oog kunnen worden waargenomen, maar toch een bron van besmetting en gezondheidsrisico's kunnen vormen.

Micro-organismen en desinfecteren

Micro-organismen zijn kleine organismen, zoals bacteriën en virussen, die ziekten kunnen veroorzaken. Desinfecteren is het proces van het doden of inactiveren van deze micro-organismen om de verspreiding van ziektekiemen te voorkomen.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.