This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Les 5_Alles wordt duurder
- leesniveau B - VO DSSV
Slide 1 - Slide
f
We lezen gezamenlijk de tekst!
Opdracht 1,2 maak je zelf, opdracht 3 doen we samen,
Let op ! De les is te vinden in de classroom onder Nieuwsbegrip.
Slide 2 - Slide
static.nieuwsbegrip.nl
Slide 3 - Link
We maken gezamenlijk de meerkeuze vragen
Daarna zelf opdracht 1 + 2 zelf maken in het word document !
Slide 4 - Slide
1. In regel 13 staat: Brood en margarine zijn daardoor bijvoorbeeld duurder geworden. Waardoor zijn brood en margarine duurder geworden?
A
Brood en margarine zijn minder beschikbaar. Daardoor zijn deze producten duurder geworden
B
Gas en olie zijn grondstoffen van brood en margarine. Die grondstoffen zijn schaarser en daardoor duurder geworden.
C
Graan en zonnebloemolie groeien in Oekraïne. Ze zijn duur om te vervoeren.
D
Graan en zonnebloemolie zijn grondstoffen van brood en margarine. Die grondstoffen zijn schaarser en daardoor duurder geworden.
Slide 5 - Quiz
2. In regel 25 staat: Soms is dat noodgedwongen. Wat betekent noodgedwongen?
A
Omdat het erg makkelijk is
B
Omdat het niet anders kan
C
Omdat het vaak zo gaat
D
Omdat het van iemand moet
Slide 6 - Quiz
3. In regel 32-33 staat dat je moet proberen om 7 procent minder uit te geven dan normaal. Wat heeft kritisch kijken naar je abonnementen daarmee te maken?
A
Dat is een voorbeeld van iets waarop je kunt bezuinigen.
B
Dat is de reden dat je minder moet uitgeven.
C
Dat is het gevolg van minder geld uitgeven.
D
Dat is een tegenstelling met iets waarop je kunt bezuinigen.
Slide 7 - Quiz
4. Wat kun je afleiden uit het laatste stukje? Kies het beste antwoord.
A
Alle ouders bezuinigen op sport- en muziekclubs voor hun kinderen vanwege de inflatie.
B
Bij twee tot drie kinderen per klas zijn er financiële problemen door de inflatie.
C
Het Jeugdfonds Sport & Cultuur kan voor alle kinderen contributie betalen.
D
Twee tot drie kinderen per klas willen graag voetballen of gitaarspelen.
Slide 8 - Quiz
5. Je hebt de hele tekst gelezen. Welke zin past het best na de inleiding?
A
Bezuinigen is geen oplossing.
B
De beste oplossing is om te bezuinigen.
C
De oplossing wordt op Prinsjesdag bekend.
D
Het is voor iedereen lastig om te bezuinigen.
Slide 9 - Quiz
We doen gezamenlijk woordenschat
Slide 10 - Slide
1. Wat betekent: ontgaan
A
niet gaan
B
niet opmerken
C
misgaan
D
vergaan
Slide 11 - Quiz
2. Wat betekent: de consument
A
iemand die iets leent
B
een lid van een club
C
iemand die iets koopt of gebruikt
Slide 12 - Quiz
3. Wat betekent: afhankelijk zijn van
A
niet zonder kunnen
B
wel zonder kunnen
C
ergens aan hangen
D
ergens vanaf zijn
Slide 13 - Quiz
4. Wat betekent: financieel
A
wat met huizen te maken heeft
B
wat met geld te maken heeft
C
wat met lenen te maken heeft
D
wat met gezondheid te maken heeft
Slide 14 - Quiz
Dat was het Nieuwsbegrip van deze week.
Samen hebben we de tekst gelezen en opdracht 3; de meerkeuze vragen gemaakt
In de classroom kun je Nieuwsbegrip vinden en kun je opdracht 1 + 2 zelf maken (word document + tekst)