This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Schreiben A1/A2
Slide 1 - Slide
Lernziel (leerdoel)
aan het einde van de les, weet je wat er op het examen komt
Slide 2 - Slide
Je bent op vakantie in een Duitse stad ( je mag zelf verzinnen welke stad). Je schrijft een ansichtkaart aan een vriend/vriendin (naam zelf verzinnen) Hoe begin je de kaart?
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Slide
Op de vorige slide zag je de achterkant van een ansichtkaart. Hoe schrijf je het adres naar een Duitse vriend/vriendin? (Adres mag je zelf verzinnen)
Slide 5 - Open question
Je wilt weten hoe het met je vriend/vriendin gaat. Hoe vraag je dat in het Duits?
Slide 6 - Open question
Als je iemand wilt bedanken voor een uitnodiging. Hoe doe je dat in het Duits?
Slide 7 - Open question
Je moet een verhaal over jezelf schrijven. Hoe doe je dat in het Duits?
Slide 8 - Open question
Je wilt een vriend/vriendin feliciteren met zijn/haar verjaardag. Hoe doe je dat in het Duits?
Slide 9 - Open question
Je kunt op 1 december niet bij een vriend/vriendin langs komen. Hoe schrijf je dat in het Duits?
Slide 10 - Open question
Je wilt op 1 december komen. Welke zin is juist?
A
Ich möchte gerne am
1. Dezember vorbeikommen
B
Ich möchte gerne auf
1. Dezember vorbeikommen
C
Ich möchte gerne aus
1. Dezember vorbeikommen
D
Ich möchte gerne im
1. Dezember vorbeikommen
Slide 11 - Quiz
Wat betekent oom in het Duits?
Slide 12 - Open question
Wat is een cadeau in het Duits?
Slide 13 - Open question
Als je een verjaardag of feestdag viert. Wat betekent vieren in het Duits?
Slide 14 - Open question
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
Slide 15 - Open question
Hoe schrijf je zelfstandige naamwoorden in het Duits?
Slide 16 - Open question
Wat zijn de Duitse bepaalde en onbepaalde lidwoorden?
Slide 17 - Open question
Wat zijn de duitse persoonlijke voornaamwoorden?
Slide 18 - Open question
Wat is in deze zin een zelfstandignaamwoord? Meine Tante hat morgen Geburtstag?
Slide 19 - Open question
Wat is in deze zin het zelfstandig naamwoord? Meiner Oma geht es nicht gut.
Slide 20 - Open question
Wat is in deze zin het zelfstandig naamwoord? Vater hat sein Auto am Dienstag verkauft
Slide 21 - Open question
Wat is in deze zin het zelfstandig naamwoord? Die Bäume haben keine Blätter mehr am Zweig.