Herhaling H3 Producten

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Herhaling H3 Producten

Deze les is ter herhaling van de stof van afgelopen week

Tot welk onderdeel van de marketing behoort het assortiment van Action?

1. Plaats
2. Product
3. Promotie
4. Presentatie

Wat is het assortiment van een winkel?

1. Alle producten die een winkel verkoopt
2. Alle producten die een winkel niet verkoopt
3. Alle producten die iets met elkaar te maken hebben

Wat voor assortiment heeft de HEMA?

1. Breed
2. Diep

Deze winkel heeft een breed assortiment. Wat betekend dit?

1. Deze winkel verkoopt veel productgroepen
2. Deze winkel is gespecialiseerd in een product
3. De winkel verkoopt meerdere producten
4. De winkel is gespecialiseerd in dienstverlening

Is dit een voorbeeld van een diep of ondiep assortiment?

1. ondiep assortiment
2. diep assortiment

Wat is een productgroep?

1. Alle producten die een winkel verkoopt
2. Alle producten die iets met elkaar te maken hebben.
3. Alle producten die een winkel niet verkoopt

Wat is een voorbeeld van convenience goods?

1. Schoenen
2. Kleding
3. Televisie
4. Brood

Wat is een voorbeeld van specialty goods?

1. Kleding
2. Brood
3. Auto
4. Geen van deze antwoorden

Wissam koopt een nieuwe broek, dat is een voorbeeld van shopping goods

1. Juist
2. Onjuist

Wat betekent een hoog assortiment?

1. dure producten
2. goedkope producten

Fietsenwinkel Harry verkoopt fietsen en onderhoudt deze. Welke product behoort tot het randassortiment?

1. Damesfietsen
2. Herenfietsen
3. Kinderfietsen
4. Bidon

Wat is de 20/80 regel?

1. 20% voorraad zorgt voor 80% verkoop
2. 20% verkoop zorgt voor 80% verkoop
3. 80% verkoop plus 20% voorraad is 100% hoofdpijn
4. 20% voorraad zorgt voor 80% voorraad

Trading up: je voegt artikelen toe die kwalitatief beter en hoger geprijsd zijn. Je hoopt zo klanten aan te trekken die wat meer te besteden hebben.

1. dit is juist
2. dit is onjuist

Wat is het kernassortiment van een doe-het-zelf winkel?

1. Knuffelbeer
2. Rolletje pepermunt
3. Tenten
4. Verf

Een voorbeeld van een impulsartikel bij de Jumbo is:

1. Los pakje kauwgom
2. Boodschappentas
3. 24 blikje Cola
4. Pak melk

Een rage product is maar een korte tijd populair.

1. waar
2. niet waar

Mensen eten tegenwoordig steeds minder vlees
en meer vleesvervangers.
Wat zijn vleesvervangers dan?

1. Trendproducten
2. Follow-up producten
3. Rageproducten
4. Complementaire producten

Complementaire goederen zijn producten die je meestal samen gebruikt.

1. dit is juist
2. dit is onjuist

Een A-merk is meestal duurder
dan een B-merk en een C-merk?

1. Waar
2. Niet waar

Tot welk soort merken behoren de artikelen op de onderste rij?

1. A-merk
2. B-merk
3. Huismerk

Wat is waar? So Low heeft een

1. consistent assortiment
2. inconsistent assortiment

Wat is een fabrieksmerk?
Een merk dat...

1. ... alle producten onder dezelfde merknaam verkoopt
2. ...alleen via hun eigen fabriek verkoopt
3. ...in maar één winkel wordt verkocht
4. ...alleen maar dure producten maakt

Wat is GEEN reden om het randassortiment te veranderen?

1. imagoverandering
2. meer consumptieverwantschap
3. betere concurrentiepositie
4. winstmarge verhogen

Einde 

Herhaling