Persoonsvorm/onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Persoonsvorm

• De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
• Een werkwoord geeft aan wat er wordt gedaan. 
• Bijvoorbeeld: lopen, fietsen of lezen.

Persoonsvorm

Er zijn drie manieren waarop je de persoonsvorm kunt vinden in een zin.

• De zin vragend maken.
• De zin in een andere tijd zetten.
• Het veranderen van het getal van de zin.

Voorbeelden

• Pietje gaat naar de gymles.
• Pietje ging naar de gymles.

• Pietje loopt naar de Jumbo.
• Pietje liep naar de Jumbo.

• Wie heeft er honger? 
• Wie had er honger. 

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank

1. ik
2. hang
3. op de bank
4. elke vrijdagavond

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:

1. kinderen
2. vinden
3. persoonsvorm
4. deze

Wat is de persoonsvorm?

1. Een persoon
2. Geen werkwoord
3. Altijd een werkwoord!
4. Een voltooid deelwoord

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'

1. zijn
2. Tsjerk
3. heeft
4. Er is geen persoonsvorm.

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?

1. jullie
2. Kerstkaarten
3. Sturen

Wat is in de onderstaande zin het hele werkwoord?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.

1. moest
2. wachten
3. het publiek
4. de huldiging

Onderwerp

• Je kunt het onderwerp in de zin vinden door eerst de persoonsvorm te vinden in de zin. 
• Als je de persoonsvorm gevonden hebt in de zin kun je de volgende vraag stellen:
• Wie/wat + persoonsvorm?

Onderwerp

Pietje geeft een presentatie

Geeft Pietje een presentatie? 

Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm. 

Wie geeft een presentatie?

Onderwerp: Pietje

Hoe vind je het onderwerp?

1. aan wie/ voor wie
2. wie/ wat+ wwg
3. alle werkwoorden in de zin

Als onderwerp voor hun werkstuk kozen ze pooldieren.
Onderwerp=

1. Als onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw Van Til
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Wat is het onderwerp?
Hij gaat naar de fietsenmaker.

1. hij
2. gaat
3. naar
4. de fietsenmaker

Wat is het onderwerp uit deze zin:
Ik loop naar beneden.

1. ik
2. naar
3. loop
4. beneden

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.

1. Ik
2. kan
3. het onderwerp
4. een zin

Het onderwerp is altijd een persoon.

1. goed
2. fout

De lerares

geeft

een proefwerk.

persoonsvorm

onderwerp

een koekje.

 hem er een.

persoonsvorm

onderwerp

wil

Ik 

De hond

geef

Persoonsvorm

Onderwerp

Mijn moeder

is

gisteren

gevallen

Ik kan de persoonsvorm en het onderwerp in een zin vinden.

😒🙁😐🙂😃