6. Laat de zon in je hart + het weerpraatje

Laat de zon in je hart
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Verwerkingles praktijkopdrachtVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Laat de zon in je hart

Slide 1 - Slide

Intro

De praktijkopdracht was: luister naar de liedjes en vul de tekst aan. Welke woorden heb je geleerd? Hoe ging dit? 

Bespreek daarna de titel Laat de zon in je hart.
Wat betekent dit?
Hoe is de zin opgebouwd? (het is gebiedende wijs)
Wie kent het lied?

In deze les gaan we dit lied analyseren en we gaan leren hoe je over het weer praat. (grammatica).
Lesdoelen
Je luistert naar het lied 'Laat de zon in je hart' en begrijpt waar dit lied over gaat.
Je weet hoe je een weerpraatje moet maken en gebruikt de juiste woorden en woordvolgorde.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Het lied

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Werkblad


1. Luister nu zelf nog een keer naar het lied en lees de tekst mee.
2. Maak daarna de foto opdracht.
3. Luister nog een laatste keer naar het lied en vul de ontbrekende woorden in. 



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Het weerpraatje
Nederlanders praten veel over het weer. 
Hoe doe je dat? 

Het regent
Er is wind
Het is koud

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Het weerpraatje
Als je zegt wat je ziet,
gebruik je:

Erzelfstandig naamwoord

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Het weerpraatje
Als je zegt hoe het weer is,
gebruik je:
bijvoeglijke naamwoorden

Je gebruikt als onderwerp het  
samen met het werkwoord zijn

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Het weerpraatje
Als je over een activiteit van het weer praat, gebruik je
werkwoorden

Je gebruikt als onderwerp het
(derde persoon enkelvoud)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Het weerpraatje
Je doet hetzelfde als je over het verleden of de toekomst praat. 

Wat je ziet:
er + zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Het weerpraatje
Je doet hetzelfde als je over het verleden of de toekomst praat. Je zegt hoe het weer was of hoe het weer gaat zijn.  

* het + werkwoord zijn + bijvoeglijk naamwoord 
* het + wordt + bijvoeglijk naamwoord (toekomst)

Het wordt warm

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Het weerpraatje
Je doet hetzelfde als je over het verleden of de toekomst praat. Je praat over een activiteit. 

het + werkwoord 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

Inventariseer de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die iets vertellen over het weer op de foto.
Laat de leerling daarna zinnen maken hiermee.
Bijv.
znw: de sneeuw
bvnw: koud, wit
werkwoord: sneeuwen
Er is sneeuw
Het is koud
Het sneeuwt

Slide 13 - Slide

IInventariseer de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die iets vertellen over het weer op de foto.
Laat de leerling daarna zinnen maken hiermee.
Bijv.
znw: de regen
bvnw: nat
werkwoord: regenen

Er is regen
Het is nat
Het regent

Slide 14 - Slide

Inventariseer de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die iets vertellen over het weer op de foto.
Laat de leerling daarna zinnen maken hiermee.
Bijv.
znw: de mist
bvnw: koud, grijs, mistig
werkwoord: misten

Er is mist
Het is grijs
Het mist

Slide 15 - Slide

Inventariseer de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die iets vertellen over het weer op de foto.

Laat de leerling daarna zinnen maken hiermee.

Bijv.
znw: de wind, de storm
bvnw: guur, winderig
werkwoord: waaien

Er is wind
Het is guur
Het waait

Slide 16 - Slide

Inventariseer de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die iets vertellen over het weer op de foto.

Laat de leerling daarna zinnen maken hiermee.

Bijv.
znw: de zon 
bvnw: droog, warm
werkwoord: schijnen 

Er is zon
Het is warm, het is droog
De zon schijnt (!)

Slide 17 - Slide

Inventariseer de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden die iets vertellen over het weer op de foto.
Laat de leerling daarna zinnen maken hiermee.
Bijv.
znw: het ijs
bvnw: koud
werkwoord: vriezen
Er is ijs
Het is koud
Het vriest

extra: Het weerbericht
Een weerman of weervrouw vertelt welk weer het was, welk weer het is en welk weer het wordt. 

Opdracht 'Presenteer het weerbericht' aan elkaar
1. Kies een weerplaatje
2.  Schrijf je tekst  op papier.
3.. Oefen de tekst
4. Presenteer de tekst aan je klasgenoten.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

woordenschat

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Ik kan een weerpraatje maken.
0100

Slide 24 - Poll

This item has no instructions

bijlage: werkblad

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions