Schooltaalwoorden

Schooltaalwoorden
basiswoordenschat
schooltaalwoorden
uitbreiding
...
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Schooltaalwoorden
basiswoordenschat
schooltaalwoorden
uitbreiding
...

Slide 1 - Slide

schooltaalwoorden

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Video

Lessen en opgaves
Per les 15 (nieuwe) schooltaalwoorden
Per les verschillende opdrachten/opgaves 

Slide 4 - Slide

Wat betekent 'aandacht'?
A
Iets waar je aan denkt
B
Geconcentreerd zijn
C
Een herinnering uit het verleden
D
Iets dat je aan iets anders doet denken

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'eenvoudig'?
A
gemakkelijk
B
alleen
C
een oefening maal 1
D
goed

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'helemaal'?
A
hetzelfde als het heelal
B
een soort maaloefening
C
een maaltijd
D
alles

Slide 7 - Quiz

Les 1
Opgave 1

Lees de 15 woorden in het rooster. 
Maak opgave 1 en 2

Slide 8 - Slide

Wat is een 'synoniem'?
A
Een woord dat het omgekeerde betekent
B
Een woord dat ongeveer hetzelfde is
C
Een woord dat je nog niet kent
D
Een woord met 2 betekenissen

Slide 9 - Quiz

Les 1
Opgave 3: verbind synoniemen (= woorden die ongeveer hetzelfde betekenen)
Opgave 4: woorden uit het kader invullen

Slide 10 - Slide

Les 2

Slide 11 - Slide

Hoe heten we zo'n lijn?
A
bollenlijn
B
stiplijn
C
stippellijn
D
puntenlijn

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'mondeling'?
A
een 'deling' met 'min'
B
met je 'mond', dus spreken
C
met een 'ond', dus een onderwerp
D
van 'mon', dus van jezelf

Slide 13 - Quiz

Wat is 'geschrift'?
A
een soort schrift om in te schrijven
B
een soort schrift om in te tekenen
C
hoe je schrijft
D
een letter

Slide 14 - Quiz

Les 2
Maak opgave 5. Lees de opdracht goed.

Slide 15 - Slide

Wat is een lettergreep?

Slide 16 - Open question

Les 2
Maak nu opgave 6

Opgave 7: zoek woorden die ongeveer hetzelfde betekenen. 
Wie weet hier nog een ander woord voor?

Slide 17 - Slide

Les 2
Opgave 8: spelling is heel belangrijk! 
Maak de opdracht. 
We overlopen de fouten en WAAROM deze fout zijn. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Les 2
Opgave 9: 
luister naar de zinnen die ik voorlees. 
Zijn ze juist of fout? Let goed op de betekenis. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Les 2
Opgave 10:
Begrijp je de woorden uit les 1 en les 2 goed?
Maak juiste zinnen met de opgegeven woorden.
Denk aan een onderwerp. 

Slide 22 - Slide

Les 2
Opgave 11:
lees de tekst. Vraag naar de betekenis van woorden die je niet kent. Los de oefeningen op. 
Probeer niet te gaan zoeken in de tekst. 

Slide 23 - Slide

Wat is een 'woordaccent'?

Slide 24 - Open question

Les 2
Opgave 12
Hoe zeg je deze woorden? Op welk deel leg je een extra klemtoon of nadruk?

Slide 25 - Slide

werkwoord

Slide 26 - Mind map

zelfstandig
naamwoord

Slide 27 - Mind map

bijvoeglijk
naamwoord

Slide 28 - Mind map

voegwoord

Slide 29 - Mind map

werkwoorden zijn woorden
die zeggen wat je doet.
A
nee, dat zijn zelfstandige naamwoorden
B
nee, dat zijn voegwoorden
C
ja, zoals eten en kijken
D
ik weet het niet

Slide 30 - Quiz

bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die 2 zinnen aan elkaar plakken.
A
nee, dat zijn woorden met het/de er voor
B
ja, dat zijn woorden als maar, omdat, want...
C
nee, dat zijn woorden die zeggen 'hoe' iets is
D
ik weet het niet

Slide 31 - Quiz

zelfstandige naamwoorden zijn woorden met 'het' of 'de' ervoor
A
ja, dat zijn woorden als (de) stoel, (de) klas, (het) boek...
B
nee, dat zijn woorden als maar, omdat, want...
C
nee, dat zijn woorden die zeggen 'hoe' iets is
D
ik weet het niet

Slide 32 - Quiz

voegwoorden zijn woorden
die zeggen 'hoe' iets is
A
nee, het zijn woorden met 'het of 'de' ervoor
B
nee, het zijn woorden als maar, omdat, want...
C
ja, het zijn woorden als geel en klein
D
ik heb geen idee meer

Slide 33 - Quiz

'slapen' is een
zelfstandig naamwoord
A
ja, want je kan zeggen 'de slaap'
B
nee, het is een werkwoord
C
nee, het is een bijvoeglijk naamwoord
D
ik weet het niet

Slide 34 - Quiz


'tafel' is een werkwoord
A
ja, want je kan zeggen 'tafelen'
B
ja, want je kan zeggen 'het tafel'
C
nee, het is een zelfstandig naamwoord
D
nee, het is een bijvoeglijk naamwoord

Slide 35 - Quiz

'groen' is een
bijvoeglijk naamwoord
A
ja, het zegt 'hoe' iets is
B
nee, het is een werkwoord
C
ja, want je zegt 'het groen'
D
nee, het is een voegwoord

Slide 36 - Quiz

'en' is een
bijvoeglijk naamwoord
A
ja, het zegt 'hoe' iets is
B
nee, het is een werkwoord
C
ja, het zegt 'hoeveel' er zijn
D
nee, het is een voegwoord

Slide 37 - Quiz

Les 2
Opgave 13: sorteer de woorden in de 4 categorieën. 
Werkwoord (= wat je doet), zelfstandig naamwoord (= woord met het/de ervoor), bijvoeglijk naamwoord (= hoe iets is) en voegwoord (= woord dat 2 zinnen aan elkaar plakt)

Slide 38 - Slide

Schrijf één ander
werkwoord

Slide 39 - Open question

Schrijf één ander
zelfstandig naamwoord

Slide 40 - Open question

Schrijf één ander
bijvoeglijk naamwoord

Slide 41 - Open question

Schrijf één ander
voegwoord

Slide 42 - Open question

Les 1 en 2
  • Maandag 29 mei: geen school => pinksterenmaandag
  • maandag 5 juni: test schooltaalwoorden les 1 en les 2

Slide 43 - Slide