Medicatie les 2 LJ4

Medicatie les 2 LJ4
interacties 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3,4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Medicatie les 2 LJ4
interacties 

Slide 1 - Slide

Inhoud
  • Farmacodynamiek
  • Interactie voeding
  • Farmacokinetiek
  • Antibiotica
  • Risicogroepen

Slide 2 - Slide

Welke interacties positief en negatief ken jij?

Slide 3 - Open question

Interactie tussen medicatie en andere stoffen
  • PCM + Cafeïne (coffeïne)
  • kruidenpreparaat sint-janskruid kan de werking be invloeden van met de anticonceptiepil, medicatie tegen hart-en vaatziekten, anti epileptica, antipsychotica, antidepressiva en antistollingsmiddelen

Slide 4 - Slide

Hulpstoffen
Geneesmiddelen bevatten hulpstoffen die een overgevoeligheidsreactie (allergie) kunnen veroorzaken, zoals arachideolie (pindaolie) of sojaolie. 
veel geneesmiddelen tegenwoordig maïszetmeel in plaats van tarwezetmeel

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Voorbeeld interactie voeding
Pompelmoes/grapefruitsap (maar ook andere citrusvruchten) vertraagt de werking van bepaalde enzymen in de lever, waardoor deze geen medicijnen meer kan verwerken. Bij verdere inname blijft de medicatie zich opstapelen in het lichaam en precies daar schuilt het gevaar voor een overdosis of juist mindere werking medicatie.

Bij het gebruik van (bepaalde soorten) antibiotica is het belangrijk om niet gelijktijdig melk of andere zuivelproducten te gebruiken. Er moet op zijn minst twee uur zitten tussen inname van de medicatie en van de zuivelproducten. 

Slide 7 - Slide

Waarom heeft AB een negatieve reactie met zuivel?

Slide 8 - Open question

AB en Zuivel
Er moet op zijn minst twee uur zitten tussen inname van de AB en van de zuivelproducten. 

Het calcium in de melk maakt complexe verbindingen met stoffen uit de antibiotica, die dan niet meer goed door de darmwand in de bloedbaan komen.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

O.a. ceftriaxon, doxycycline, amoxicilline en vancomycine hebben een interactie met een veel gebruikte medicatie groep (oudere zv), welke?

Slide 11 - Open question

AB en Vit K antagonisten
AB kan de stolling ontregelen. Bij gebruik van anticoagulantia moet hier rekening mee worden gehouden (bij meerdaagse kuren).

Slide 12 - Slide

AB verminderd de werking van anticonceptie!
A
Waar
B
Niet waar
C
Anticonceptie?
D
Ik ben al zwanger!

Slide 13 - Quiz

Andere interacties met AB
AB (penicillines) verminderd de werking van anticonceptie niet. Wel is de kans op braken en/of diarree bij AB gebruik groter en dat kan wel effect hebben op de betrouwbaarheid. 

Antibiotica uit de groep van tetracyclines (doxycycline en minocycline) kunnen overgevoeligheid voor zonlicht veroorzaken -> veel sneller verbranden.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Wie zijn risico groepen als het gaat over medicijngebruik?
A
Kinderen en baby's
B
Ouderen
C
Nier en/of lever patiënten
D
Zwangere vrouwen/vrouwen die borstvoeding geven

Slide 16 - Quiz

Baby's en kinderen
Op het gebied van farmacokinetiek en farmacodynamiek zijn er grote verschillen tussen zowel kinderen en volwassenen als tussen pasgeborenen en kleine kinderen.
Voortdurend worden aan (jonge) kinderen geneesmiddelen toegediend die niet bij kinderen in deze leeftijdscategorie zijn onderzocht; offlabel en unlicensed geneesmiddelgebruik. 

Offlabel-gebruik is het geneesmiddel voor een andere indicatie bij kinderen geregistreerd dan waarvoor het wordt toegepast en/of is er geen doseringsadvies voor kinderen.

 'unlicensed' gebruik is het geneesmiddel helemaal niet geregistreerd bij, of juist gecontra-indiceerd voor kinderen, of ontbreekt de juiste voor kinderen geschikte toedieningsvorm.

Slide 17 - Slide

Baby's en kinderen
Op het gebied van farmacokinetiek en farmacodynamiek zijn er grote verschillen tussen zowel kinderen en volwassenen als tussen pasgeborenen en kleine kinderen.

Farmacokinetiek
Absorptie, distributie, Eliminatie (klaring lever/nieren), Biotransformatie (vooral lever) en Renale excretie.
Farmacodynamiek
Ondanks een juiste dosering kan de werking van het geneesmiddel bij het kind duidelijk afwijken van die bij volwassenen. Zo kan de werking minder zijn dan verwacht of kunnen er (onverwachte) bijwerkingen optreden.

Slide 18 - Slide

Ouderen en medicatie

Slide 19 - Mind map

Ouderen
Polyfarmacie
Co morbiditeit
Veroudering lichaam/organen

Slide 20 - Slide

Nier en/of lever patiënten
  • Distributie 
  • Eliminatie (klaring lever/nieren) 
  • Biotransformatie (vooral lever)  
  • Renale excretie

Slide 21 - Slide

Als een ZV kalium sparende diuretica gebruikt welke voedingsproducten kunnen dan beter niet/beperkt worden gebruikt?

Slide 22 - Open question

Kalium sparende diuretica
Om een te hoog kaliumniveau en bijhorende hartritmestoornissen te voorkomen, moeten ZV  voeding met veel kalium beperken.

Veel kalium:
Aardappel en aardappelproducten. Groente zoals kousenband, pastinaak, spinazie, spruitjes, tajerblad, venkel en mais. Vers en gedroogd fruit zoals vijgen, dadels, rozijnen, abrikozen en pruimen. Vlees, vis, kip, gevogelte, peulvruchten zoals zwarte bonen of linzen. Noten en pinda’s, melk(producten), vruchtensap, tomaten- en groentesap, tomatenpuree, koffie, cacao en chocoladeproducten.

Slide 23 - Slide

Medicatie en zwangerschap
Placentapassage
Alleen een geneesmiddel dat in het bloed van de moeder terechtkomt, kan over de placenta gaan en zo bij het ongeboren kind terechtkomen. 

De concentratie in het bloed van de moeder is afhankelijk van de toedieningsvorm, de dosering, de gebruiksduur en de kinetiek van het geneesmiddel.

Slide 24 - Slide

Welke medicatie kan gevolgen hebben voor de foetus?
A
Parenterale medicatie
B
Enterale medicatie
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 25 - Quiz

Eerste trimester: week 1 t/m week 12
In de periode tussen de conceptie en volledige implantatie is er geen of nauwelijks weefselcontact tussen de moeder en de bevruchte eicel. Deze periode duurt ongeveer twee weken:  Als in deze periode een geneesmiddel gebruikt met schadelijke eigenschappen, dan geld het alles-of-niets-principe. Er volgt óf een miskraam, óf een zwangerschap waarbij het risico op een kind met aangeboren afwijkingen 2 tot 4% is. Dat is hetzelfde als bij een niet-blootgestelde zwangerschap.

Na deze eerste 4 weken van de zwangerschap vindt de verdere aanleg en differentiatie van de organen en orgaansystemen plaats. Blootstelling aan een schadelijke stof in deze periode kan vooral leiden tot aangeboren afwijkingen, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de orgaansystemen.

Slide 26 - Slide

Tweede trimester (vanaf week 13) en derde trimester (vanaf week 28)
In het tweede en derde trimester ligt de nadruk niet zozeer meer op aangeboren afwijkingen. In deze periode kan verstoring van de rijping of de functie van de organen optreden, bijvoorbeeld van het centrale zenuwstelsel. Dit kan effecten hebben op de latere ontwikkeling van het kind, zoals gedrag, IQ of motoriek.

Er kunnen farmacologische effecten optreden (te laag bloedsuikergehalte bij de geboorte, beïnvloeding van het foetaal hartritme of onthoudingsverschijnselen). 

Toch kunnen ook in deze periode nog aangeboren afwijkingen ontstaan, bijvoorbeeld afwijkingen aan de ledematen.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Nog vragen?
Literatuur

https://www.nursing.nl/nieuws/voeding-en-medicatie-een-bijzondere-combinatie/ 

https://www.nieuwsvoordietisten.nl/voeding-supplementen-en-medicijnen-reageren-met-elkaar/
https://www.cbg-meb.nl/onderwerpen/medicijninformatie-kruiden/informatie-voor-zorgverleners 
https://kennisbank.patientenfederatie.nl/app/answers/detail/a_id/390/~/gebruik-meerdere-medicijnen#:~:text=Twijfel%20je%20of%20een%20medicijn,effect%20op%20elkaar%20kunnen%20hebben.

Slide 29 - Slide