• rekenen met tijden en tijdsduur met analoge en digitale klokken.
• berekenen van tijdsduur aan de hand van tabellen en schema’s.
• doortellen en terugtellen met kloktijden met een gegeven tijdsduur in uren.
• aflezen van stopwatches.
• bepalen van tijden en tijdsduur waarbij rekening wordt gehouden met regionale tijdsverschillen.
• te reflecteren op de nauwkeurigheid van tijden.
• bepalen van tijdsduur in bijvoorbeeld minuten of dagen en uren nauwkeurig.
• met referentiematen bij het rekenen met tijden.
• bepalen van vertrek- of aankomsttijden waarbij gegevens worden afgelezen uit een tabel