This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Oefen hoofdstuk 1 B
Gebruik je rekenmachine !!
Schrijf berekeningen bij open vragen op!
Weet je iets niet?
Beter een fout antwoord, dan geen antwoord!
Slide 1 - Slide
wat is geen primaire behoefte
A
een boterham
B
een tv
C
een huis om in te wonen
D
goede schoenen
Slide 2 - Quiz
welke van onderstaande is een voorbeeld van een schaars goed
A
wind
B
zonlicht
C
bos
D
tijd
Slide 3 - Quiz
Alles wat je nodig hebt om te kunnen leven, zoals voedsel, kleding, woonruimte en gezondheidszorg.
Het kopen van producten.
Alles wat je kunt vastpakken. Bijvoorbeeld je mobiele telefoon.
Alles wat iemand voor je doet. Bijvoorbeeld de fietsenmaker die je fiets maakt. Of de kapper die je haar knipt.
Alles wat je graag zou willen hebben, maar niet persé nodig is.
Basisbehoeften
Consumeren
Goederen
Diensten
Overige behoeften
Slide 4 - Drag question
In de economie gaat het vaak over welvaart, als Thijs de spelcomputer door een verhoging van zijn loon nu vaker uit eten kan, wordt zijn welvaart , dit betekent dat je in meer kunt voorzien. Je kunt je welvaart ook vergroten door
Kies uit:
behoeften
zelfvoorziening
groter
kleiner
schaarste
goederen
Slide 5 - Drag question
gratis koffie of thee op haar werk;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de tuin
Het inkomen van Esmee bestaat uit drie soorten sleep de goede inkomens vorm er achter.
loon in natura
loon uit bezit
loon uit arbeid
Slide 6 - Drag question
Leg uit hoe zelfvoorziening kan zorgen voor meer welvaart
Slide 7 - Open question
Schaarse goederen:
A
Goederen waarbij middelen nodig zijn om ze te maken
B
Goederen die niet vaak voorkomen en zeldzaam zijn.
Slide 8 - Quiz
Hieronder zie je vier formules, één daarvan is de formule voor reserveren. Welke is dat?
A
(nieuw-oud) : oud x 100%
B
vervangingsprijs - restwaarde
C
(vervangingsprijs-restwaarde) : oude prijs
D
(vervangingsprijs-restwaarde) : periode
Slide 9 - Quiz
Wat betekent het begrip ‘reserveren’? Kies uit onderstaande mogelijkheden.
A
De aankoop van duurzame consumptiegoederen tegen de vervangingsprijs.
B
Het bezuinigen op de uitgaven zodat er een overschot ontstaat
C
Het interen op het spaargeld
D
Het opzijleggen van geld voor bepaalde uitgaven
Slide 10 - Quiz
Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?
A
€ 166,66
B
€ 41,67
C
€ 13,89
D
€ 3,21
Slide 11 - Quiz
Jeroen heeft een goede baan, maar ook een duur huis, waardoor hij maandelijks maar weinig geld overhoudt om leuke dingen te gaan doen. Dat vindt hij lastig. Leo woont in een klein huis aan de rand van het dorp. Omdat hij werkloos is, heeft hij genoeg tijd om in zijn tuin te werken. Hij verbouwt er groente en voorziet zo in zijn behoeften. Wie is volgens jou het meest welvarend? Leg je antwoord uit
Slide 12 - Open question
Hoe noem je het afstemmen van je uitgaven op je inkomsten?
Slide 13 - Open question
Economische groei kan zorgen voor inflatie. Leg uit hoe dit kan.
Slide 14 - Open question
Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen heet ...
A
Reclame
B
Promotie
C
Marketing
D
PR
Slide 15 - Quiz
De 6P's worden ook wel ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketingmix
C
Marketing
groepering
D
Marketing
gereedschap
Slide 16 - Quiz
Binnen de marketing is dit een voorbeeld van:
A
prijsbeleid
B
promotiebeleid
C
plaatsbeleid
D
productbeleid
Slide 17 - Quiz
Om welke P van marketing gaat het? Er zijn veel concurrenten in een stadswinkelcentrum.
A
Prijs
B
Product
C
Plaats
D
Promotie
Slide 18 - Quiz
Het assortiment speelt een belangrijke rol in de marketingstrategie van Action. Tot welk onderdeel van de marketing behoort het assortiment?
A
plaatsbeleid
B
prijsbeleid
C
productbeleid
D
promotiebeleid
Slide 19 - Quiz
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 20 - Quiz
Manon besteedt per maand 40% van haar uitgaven aan uitgaan en in de schoolkantine. Ze besteedt 10% van haar uitgaven aan de afbetaling van haar smartphone. Bereken de ontbrekende bedragen in de begroting van Manon.
Schrijf je berekeningen op.
Slide 21 - Open question
€16 van €175 is ....% Rond af op hele procenten
Slide 22 - Open question
In 2018 is het gemiddeld uurloon € 15 dit wordt de vergelijkingsmaatstaf en waarbij het indexcijfer op 100 wordt gesteld. In 2020 is het gemiddeld uurloon € 17,00. Bereken het indexcijfer voor 2020.
Slide 23 - Open question
Bereken het indexcijfer van 2006.
Slide 24 - Open question
Welk indexcijfer heeft het basisjaar?
Slide 25 - Open question
2015 is het basisjaar. In 2018 zijn de lonen met 8% gestegen ten opzichte van 2015. Wat is het indexcijfer in 2015? Wat is het indexcijfer in 2018?