grammatica les 3: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Nederlands
Grammatica 1
Les 3:
VWO 1

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica 1
Les 3:
VWO 1

Slide 1 - Slide

terugblik

....je hebt geoefend met het verdelen van zinnen in zinsdelen.
... je weet hoe je de persoonsvorm kunt vinden
... je weet hoe je het onderwerp kunt vinden
... je weet hoe je het gezegde kunt vinden

Slide 2 - Slide

vooruitblik
...je gaat oefenen met het benoemen van het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp.

Slide 3 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
  • Wie/wat + wwg + ond
  • bv.  Wim zag het journaal.
  • lv= het journaal

Slide 4 - Slide

0

Slide 5 - Video

Meewerkend voorwerp
  • Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mw)?
  • Aan wie / voor wie + gez + ond + (lv)
  • bv. Johan gaf (aan) zijn vriendin een nieuw horloge.
  • mwv= zijn vriendin

Slide 6 - Slide

Aan de slag!
Log in op lessonup grammatica les 3: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Maak de vragen op slide 8 t/m 26

Slide 7 - Slide

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.

1. Volgens de muziekleraar heeft een van mijn klasgenoten een mooi muziekstuk gecomponeerd.

Slide 8 - Open question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.

2. De broers van de bruid versierden met heel veel plezier
het pad naast het huis.

Slide 9 - Open question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.

3. In de zomervakantie heeft de oma van Joyce allerlei kleurige kleden geweven.

Slide 10 - Open question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.

4. Welk voetbalteam heeft in deze wedstrijd de meeste gele kaarten gekregen?

Slide 11 - Open question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.

5. Miljoenen kijkers hebben de eerste aflevering van de nieuwe detectiveserie bekeken.

Slide 12 - Open question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Schrijf het onderwerp en het lijdend voorwerp op.

6. Rekenen jullie deze som op de goede manier uit?

Slide 13 - Open question

Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?

Van mijn ouders moet ik altijd ook de laatste restjes opeten.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?

In New York viel een glazenwasser tijdens het werk met bakje en al zeshonderd meter naar beneden.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?

De hardloopster wil haar record tijdens de Europese kampioenschappen zeker
verbeteren.
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?

Het linkerbeen van Noury is bij een val tijdens het mountainbiken op twee plaatsen
gebroken.
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?

Om kwart voor acht vanmorgen moesten de treinreizigers een uur op de trein uit
Groningen wachten.
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Zit er in de volgende zin een lijdend voorwerp?

De automonteur vergat het lampje van de rechterkoplamp te vervangen.
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

Slide 20 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 21 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Ik schenk mijn vriendin een armbandje.


Slide 22 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Wie heeft de atlas aan haar geleend?


Slide 23 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Ik geef juf een dikke zoen

Slide 24 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Wil je mij de vraag voorlezen?


Slide 25 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Mijn broer mailde Eefje een leuke foto.

Slide 26 - Open question

Hoeveel fouten had jij?
0-2 werk verder aan grammatica. Je moet af hebben komende week paragraaf 3 en 5 (onderwerp en gezegde)
3 of 4 Snap je je fouten? Ja==> doe wat hierboven staat. Nee==> meld je bij de docent.
5 of meer fouten? ==> Meld je bij de docent.

Slide 27 - Slide