Werkwoordspelling 2

Werkwoordspelling 2
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling 2

Slide 1 - Slide

Programma
Aanwezigheid
Diabetesworkshops
Herhaling les 1
Voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt

Slide 2 - Slide

Tjerk (scheiden) de olie van het water.
A
scheid
B
scheit
C
scheidt
D
scheiden

Slide 3 - Quiz

Ivera (braken) haar pizza uit na vijf biertjes.
A
braakte
B
braakde
C
braakdte
D
braakten

Slide 4 - Quiz

Stefan (verhuizen) gisteren de inboedel van zijn stiefmoeder.
A
verhuiste
B
verhuisde
C
verhuizte
D
verhuizde

Slide 5 - Quiz

Morgen (arriveren) het schip om half negen.
A
arrivert
B
arriveert
C
arriverdt
D
arriveerd

Slide 6 - Quiz

Voltooid deelwoord
Je krijgt een voltooid deelwoord als het hulpwerkwoord hebben of zijn wordt toegevoegd aan de zin:
De keeper stopt de bal.
De keeper heeft de bal gestopt.

Een voltooid deelwoord begint altijd met ge-, be-, ver- of ont-.

Slide 7 - Slide

't ex-kofschip

  1. Hele werkwoord haal je -en eraf.
  2. Je kijkt naar de laatste letter.
  3. Staat deze letter in 't ex kofschip dan krijgt je voltooid deelwoord een +t
  4. Anders een +d



Slide 8 - Slide

Voorbeeld
  1. Werken --> werk
  2. K zit in 't ex-kofschip
  3. Het voltooid deelwoord krijgt een t:
(Ik heb) gewerkt

Slide 9 - Slide

Uitzondering
't ex-kofschip geldt alleen voor regelmatige werkwoorden.
Bij onregelmatige werkwoorden weet je wel hoe je het voltooid deelwoord moet schrijven:
gelopen, bewogen,  geworden, verloren

Slide 10 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord?
A
Heeft
B
juffrouw De Jong
C
de cadeaubon
D
gedaan

Slide 11 - Quiz

Voltooid deelwoord of persoonsvorm?
Zoek de zin met het voltooid deelwoord.
A
Naomi heeft dat mooie schilderij zelf geschilderd.
B
Jean verft zijn huis.
C
Van Gogh schilderde veel in Frankrijk.
D
Zij houdt van mij.

Slide 12 - Quiz

Ik ben vandaag (verhuizen).
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuizt
D
verhuizd

Slide 13 - Quiz

Zij heeft die plank (doorzagen).
A
doorgezaagd
B
doorgezaagt
C
doorgezogen

Slide 14 - Quiz

Het vrachtschip is hier (zinken)
A
gezinkt
B
gezinkd
C
gezonken

Slide 15 - Quiz

Bijvoeglijk gebruik
Je kunt een voltooid deelwoord ook bijvoeglijk gebruiken.
Bijvoorbeeld: de doorgezaagde plank, het gezonken schip.

Slide 16 - Slide

De (verrotten) plank is afgebroken.
A
verrotte
B
verrodte
C
verrotten
D
geverotte

Slide 17 - Quiz

Het (galopperen) paard sleurde haar bereider mee.
A
galopperende
B
galopperente
C
galopperend
D
galopperent

Slide 18 - Quiz