H3 Formatieve testtoets Kapitel 3

Duits H3 formatieve toets Kapitel 3
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Duits H3 formatieve toets Kapitel 3

Slide 1 - Slide

Unterwegs

Slide 2 - Slide



Log in onder je eigen naam.
De toets bestaat uit woordenschat en grammatica, behorend bij Neue Kontakte 3HAVO, Kapitel 3


VIEL ERFOLG !!

Slide 3 - Slide

das Gleis
der Bahnhof
der Verkehr
die Straßenbahn
die Ecke
der Kreisverkehr
die Haltestelle
die Kreuzung
das dorf

Slide 4 - Drag question

Vul het missende woord in.

(laat) Wie ____ ist es?

Slide 5 - Open question

(brug) Wie heißt diese ____ ?

Slide 6 - Open question

(station) Ich warte am ____ auf dich.

Slide 7 - Open question

(hoek) An dieser _____ Wohnt meine Freundin.

Slide 8 - Open question

(het vliegveld) Wann müssen wir am ____ sein?

Slide 9 - Open question

zu Fuß gehen
aussteigen
Rad fahren
zeigen
überqueren
angekommen
suchen
abbiegen
einsteigen

Slide 10 - Drag question

Ergänze den Gegensatz (tegenstelling)

früh - .?.

Slide 11 - Open question

Ergänze den Gegensatz (tegenstelling)

suchen - .?.

Slide 12 - Open question

Ergänze den Gegensatz (tegenstelling)

ankommen - .?.

Slide 13 - Open question

manche
der Rückweg
anstrengend
doof
seltsam
die Verspätung
schade
die Welle
das Gepäck
sommigen
de bagage
de terugweg
jammer
stom
de vertraging
raar
de golf
vermoeiend

Slide 14 - Drag question

- Der Tempel sieht großartig aus. -

Wat betekent het woord: großartig?

Slide 15 - Open question

- Das Rathaus ist etwa 500 Jahre alt. -

Wat betekent het woord: etwa?

Slide 16 - Open question

- Für mache beginnt hier ein spannendes Abenteuer. -

Wat betekent het woord: das Abenteuer?

Slide 17 - Open question

- Die Namen verraten eine Menge über
die Gegend. -

Wat betekent het woord: die Menge?

Slide 18 - Open question

Zoek de juiste vertalingen van de modale werkwoorden bij elkaar.
können
wollen
dürfen
wissen
müssen
mögen
sollen
möchten
willen
mogen (toestemming)
zullen
mogen (graag zien/lusten)
moeten
zou graag willen
kunnen
weten

Slide 19 - Drag question

EERST IN TEGENWOORDIGE TIJD !
kies het juiste woord.

____ man hier telefonieren?
A
Darf
B
Mag

Slide 20 - Quiz

kies het juiste woord.

Ich ____ hier umsteigen.
A
müsse
B
muss

Slide 21 - Quiz

kies het juiste woord.

Er ____ gern mit dem Zug nach Berlin.
A
möchtet
B
mögen

Slide 22 - Quiz

kies het juiste woord.

___ Sie mir sagen, wohin der Bus fährt?
A
können
B
wissen

Slide 23 - Quiz

kies het juiste woord.

Ich schenke dir Blumen, weil ich dich ____.
A
weiß
B
mag

Slide 24 - Quiz

ich
konn
du
konn
er/sie/es
konn
wir
konn
ihr
konn
sie
konn
Sie
konn
Sleep de juiste uitgang van de VT achter het werkwoord in het schema
können
te
tet
ten
ten
test
te
ten

Slide 25 - Drag question

NU IN DE VERLEDEN TIJD!
Kies het juiste woord.

(wissen) Ich ___ nicht, wo ich umsteigen musste.
A
wusste
B
wusstest

Slide 26 - Quiz

Kies het juiste woord.

(dürfen) Wir ___ nicht aussteigen, weil etwas los war.
A
durften
B
durfen

Slide 27 - Quiz

Kies het juiste woord.

(können) Ich ___ gestern mein Deutschbuch nicht finden.
A
könnte
B
konnte

Slide 28 - Quiz

Kies het juiste woord.

(mögen) ___ du auch gern, Bücher im Zug lesen?
A
wolltest
B
mochtest

Slide 29 - Quiz

Jasmin und ich (kunnen) _______ den Weg zum Eiffelturm nicht finden. Wir (moeten) ______ umsteigen, sind dann aber in die Falsche U-Bahn gestiegen. Ich (kunnen) ______ einem Angestellten in meinem besten Französisch klarmachen, wo wir hin (willen) ______, und er hat uns de Weg gezeigt. Wir haben aber kein Wort verstanden und der Mann (kunnen) ______ kein Deutsch. Dann (mogen) ______ wir mit ihm mitfahren und er hat uns zum Eiffelturm gebracht.
konnte
konnte
durften
konnten
mussten
wollten

Slide 30 - Drag question

Dit is het einde van de toets.

Slide 31 - Slide